er van de
algemeen Europeesche cultuur had opgenomen. Zoolang een nationale
tegenstelling, die een vruchtbare samenwerking tegenhoudt, niet gevoeld
werd, kon Noorwegen uit Denemarken vele impulsen ontvangen, en bovendien
bood Denemarken aan begaafde mannen uit Noorwegen de gelegenheid, niet
slechts om hun talenten te ontwikkelen, maar ook om die tot hun recht te
laten komen. Noorweegsche jongelieden studeerden in Kopenhagen, Deensche
kunstenaars hielden zich in Noorwegen op, en onder de dichters der
periode van Deensch-Noorsche gemeenschap zijn vele Noormannen. De
grondlegger der nieuwe Deensche letterkunde, Holberg, was uit Bergen
afkomstig, en onder de Noorsche dichters uit het slot der 18e eeuw zijn
er, die voor Deensche tijdgenooten volstrekt niet onderdeden.
De eenheid van taal met Denemarken was ook gunstig voor de boekenmarkt.
Ongetwijfeld was het debiet, dat een Noorweegsch schrijver bij het
beschaafde Deensche publiek wachten kon, grooter dan het geval zou
geweest zijn bij de onontwikkelde massa in zijn eigen land, ook indien
er in het geheel geen verschil in taal had bestaan. In een tijd, waarin
nog betrekkelijk weinig gelezen werd, had deze omstandigheid voor een
klein land geen geringe beteekenis.
Sedert 1814 is plotseling de geheele toestand veranderd. De band met
Denemarken is afgebroken, en daarmee is stagnatie ingetreden. Want het
was door Denemarken, dat Noorwegen tot nu toe in contact stond met de
wereld daarbuiten. Nu is de geestelijke toevoer afgesneden, en het land
is op zich zelf aangewezen. Geen wonder, dat de bron aanvankelijk geheel
schijnt uit te drogen. Er heeft een concentratie van krachten plaats,
die noodig is, om de geweldige taak, die het Noorsche volk op zich nam,
het vormen, niet slechts van een nieuwen staat, maar ook van een nieuw
volk, dat ook in het geestelijke zich onafhankelijk toont, te
volbrengen.
De krachten van het nieuwe volk worden in de eerste plaats besteed aan
het scheppen van ontwikkelingsmogelijkheden; de ontwikkeling zelf moet
later volgen. Voor alles moet de nationale zelfstandigheid gevestigd en
bevestigd worden. Gewaarborgd is zij door de grondwet van 1814, maar
veilig is zij nog lang niet. Bedreigd wordt zij door absolutistische
neigingen van den nieuwen vorst, niet minder door het volstrekt niet
denkbeeldige gevaar eener nieuwe amalgamatie, ditmaal met Zweden.
Bedreigd wordt zij ook door den geweldigen schuldenlast van den jongen
staat, dien het aan oeconomi
|