sche hulpbronnen bijna geheel ontbreekt, en
voor wien een bankroet, vooral in de jaren van reactie, toen de groote
machten op het voor zijn tijd zeer democratische Noorwegen geen goed oog
hadden, ongetwijfeld den ondergang zou beteekenen. Geen wonder dus, dat
oeconomische en politieke zorgen de beste hoofden in beslag namen. Men
koestert belangstelling voor het geestelijk leven; men is zich bewust,
dat dit de edelste bloem van een zelfstandige nationaliteit is; men vat
het op als een zaak van staatszorg, zooals onder anderen blijkt uit de
ernstige pogingen, om de jonge universiteit van Kristiania tot
ontwikkeling te brengen. Maar de tijd en de rust, om cultuurwaarden te
scheppen, ontbreken nog. Wat er aan litteratuur voor den dag komt,
draagt het stempel van deze armoede. Het zijn of herhalingen der poezie
van de achttiende eeuw, of bombastische loftuitingen op het Noorsche
volk en de Noorsche vrijheid. De dichternamen uit dien tijd, Lyder
Sagen, Johan Storm Munch, C.N. Schwach, Maurits Hansen en andere, zijn
alle vergeten. Op zijn hoogst brengen zij het tot wat navolging van
vreemde voorbeelden, Schiller, Ohlenschlaeger, de Duitsche romantici;
iets origineels is er niet bij. Teekenend voor den toestand zijn twee
verzamelingen, die in het begin van 1815 en 1816 uitkwamen als
nieuwjaarswerken van den Noorweegschen zangberg. De eerste droeg den
titel _Nor, en poetisk Nytaarsgave for 1815_. Ongeveer al, wat zich in
Noorwegen dichter noemde, was hier opgekomen; het getal voor de twee
bundels bedroeg twintig, en de uitgever roemt er op dat "ook tusschen
Noorwegens klippen bloemen groeien". Maar onder die twintig is er niet
een, die een nieuwen of ook maar frisschen toon aanslaat.
FOOTNOTES:
[Footnote 1: Bijzonderheden over de geschiedenis van het Deensch in
Noorwegen deelt D.A. Seip mee in een onlangs verschenen boekje _Dansk og
Norsk i Norge i eldre Tider_, Kristiania 1921. Zie ook van denzelfden
schrijver _Norsk Sproghistorie_ (1920).]
2. _Wergeland--Welhaven._
Omstreeks 1830 komt er verandering, en wel, zooals in dit land van nevel
met plotseling doorbrekende zonnestralen zoo dikwijls gebeurd is, als
met een tooverslag. Een tweetal dichters treedt op en vervult stad en
land--maar toch vooral de stad--met rumoer. Het is treffend, dat wij bij
deze eerste vlucht omhoog, die de nieuwe Noorsche litteratuur maakt,
een tegenstelling ontmoeten, die wel in den hierboven beschreven
toestand haar oorsprong heeft, maa
|