ns opmaakten, bleek het dat er van het aandeel van mijn moeder zoo
goed als niets overbleef. Toen moeder kort daarna overleed, was er
natuurlijk ook voor Martha niets.
JOHAN. Die arme Martha!
BERNICK. Arme? Waarom? Je denkt toch niet dat zij iets te kort komt?
O neen, ik durf gerust zeggen dat ik een goede broer ben. Zij woont
natuurlijk bij ons in en eet aan onze tafel; van hetgeen zij verdient
kan zij ruim zich kleeden, en een vrouw alleen ... wat zal die met meer
uitvoeren?
JOHAN. Hm; in Amerika denken wij daar anders over.
BERNICK. Ja, dat geloof ik wel; in zoo'n vrijgevochten maatschappij als
de Amerikaansche. Maar hier, in ons kleine kringetje, waar Goddank de
verdorvenheid tot op heden althans, nog niet is binnengedrongen, hier
stellen de vrouwen zich er mee tevreden een gepaste, al is het dan ook
een bescheiden plaats in te nemen. Het is bovendien Martha's eigen
schuld; zij had waarachtig al lang bezorgd kunnen zijn, als zij maar
gewild had.
JOHAN. Je bedoelt dat zij had kunnen trouwen?
BERNICK. Ja, zij had zelfs meer dan eens een heel goede partij kunnen
doen; zij heeft verscheidene goede aanzoeken gehad. Merkwaardig genoeg;
een onbemiddeld meisje, niet jong meer, en daarbij hoogst onbeduidend.
JOHAN. Onbeduidend?
BERNICK. Nou, ik maak er haar geen verwijt van. Ik verlang haar niet
anders dan ze is. Je begrijpt, in een groot huis als het onze, is het
altijd gemakkelijk zoo'n eenvoudig persoontje te hebben die je voor
alles gebruiken kunt.
JOHAN. Jawel, maar zij...?
BERNICK. Zij? Hoe dat?... Nu ja, zij heeft natuurlijk ook wel wat om
zich voor te interesseren. Zij heeft mij toch, en Betty en Olaf en mij.
Een mensch moet niet altijd in de eerste plaats aan zich zelf denken, en
allerminst een vrouw. Wij hebben toch allemaal een kleinere of grootere
maatschappij om te steunen en voor te werken. Zoo doe _ik_ althans
(_wijst naar Krap, die van rechts komt_). Daar heb je net het bewijs
voor mijn stelling. Denk je dat het mijn eigen zaken zijn die mij in
beslag nemen? Volstrekt niet. (_Snel tegen Krap_). Wel?
KRAP (_zacht, laat een pak papieren zien_). Alle koopcontracten in orde.
BERNICK. Prachtig! Uitmuntend!... Ja, beste jongen, nu moet je mij
heusch voor een poosje excuseeren. (_Gedempt en met een handdruk_).
Dank, dank, Johan; en wees er van overtuigd, dat ik alles, waarmee ik je
van dienst kan zijn,... nu, je begrijpt mij wel.... Kom, mijnheer Krap.
(_Zij gaan Bernick's kamer binnen_).
|