e de zuidoostelijke punt van
Noekoe-Hiwa vormt. De kaap levert een zeer schilderachtigen aanblik op:
zij eindigt in een hoog, rotsachtig, naakt voorgebergte, dat bijna
loodrecht uit zee opstijgt; boven op de zware, sombere rotsmassa
verheft zich een reusachtig, vierkant steenblok, dat veel op een
omgestorten gothischen toren gelijkt. Naarmate wij verder doorvaren,
neemt dit kolossale steenblok telkens eene andere gedaante aan;
op het oogenblik als de donkere massa op het punt staat van weg te
zinken achter de hooge kust, vertoont het zich als een reusachtige
vinger, waarschuwend opgeheven boven de zee, wier golven in wolken
schuim tegen den voet der hooge kaap uiteen spatten.
De zuidelijke kust van Noekoe-Hiwa verheft zich loodrecht uit de baren;
van tijd tot tijd vertoonen zich groote, zonderling gevormde rotsen aan
den rand der wateren. Een dezer rotsen doet u denken aan een kolossaal
beeld van de Moedermaagd, het kind Jezus in de armen houdende.
Ziet daar de Schildwachten, twee groote eilandjes, die de baai van
Taio-Hae insluiten: wij hebben den eindpaal bereikt. De Vaudreuil,
die zijne zeilen heeft gereefd en alleen nog van zijn stoom gebruik
maakt, vaart tusschen deze twee natuurlijke bakens door, en spoedt
zich naar de ankerplaats.
Het land, dat wij sedert den ochtend in het gezicht hadden, had op
mij een indruk van majestueuzen ernst, maar nog meer van sombere,
akelige dorheid en verlatenheid gemaakt; doch, zoodra wij de baai
binnenstoomden, veranderde het tooneel. De steile rotshoogten, die den
ingang omzoomen, sluiten zich aan eene hooge bergketen, wier statig
en grootsch amphitheater eene prachtige omlijsting om de ruime haven
vormt. Het opmerkelijkste punt van deze bergketen is de Moea-Ke,
een groote, loodrechte bazaltkegel, waarvan het bovenste gedeelte
van twee openingen, niet ongelijk aan reusachtige schietgaten,
is voorzien. Onze blikken, vermoeid van het staren op de sombere,
rotsige kust, slechts hier en daar de armelijke sporen van schralen
plantengroei vertoonende, rusten nu met welgevallen op eene bloeiende
vlakte, van waar onderscheidene valleien, vol weelderig groen, naar
het binnenland uitgaan.
De rots Toehiwa verdeelt het strand in twee ongelijke deelen. Boven
op die rots liggen de ruinen van het fort Collet, eene herinnering
uit de eerste tijden der fransche bezetting. Het dorp volgt eerst
den oever der zee, ten westen van het fort Collet, en verspreidt zich
dan vrij ver weg in de voorn
|