ij de beide dames_). Blijf maar,
blijf; ik zal het wel halen, Betty-lief. Je zoudt licht kou kunnen
vatten. (_Hij komt de kamer binnen en zoekt naar een chale_).
MEVR. BERNICK (_in den tuin_). Jij moet ook meegaan, Johan. Wij gaan
naar de grot.
BERNICK. Neen, Johan moet nu eens hier blijven! Hier, Dina, neem jij de
chale mee van mijn vrouw en ga met haar meer. Johan blijft bij mij,
Betty-lief. Ik moet nog eens het een-en-ander hooren over de toestanden
daarginder.
MEVR. BERNICK. Goed! Maar kom gauw weer bij ons; je weet waar wij te
vinden zijn. (_Mevr. Bernick, Lona en Dina gaan door den tuin links
af_).
BERNICK (_kijkt hen een oogenblik na, gaat dan de verste deur links
sluiten; dan gaat hij naar Johan toe, grijpt zijn beide handen die hij
schudt en drukt_). Johan, nu zijn wij alleen: laat mij je nu eens
danken.
JOHAN. Ach wat!
BERNICK. Mijn huis en haard, mijn huiselijk geluk, mijn heele positie in
de maatschappij ... heb ik aan jou te danken.
JOHAN. Wel, dat doet mij plezier, beste Karsten, dan is er toch nog iets
goeds uit die gekke geschiedenis voortgekomen.
BERNICK (_schudt hem opnieuw de hand_). Toch dank, dank, en nogmaals
dank! Niet een uit de tienduizend zou gedaan hebben wat jij toen voor
mij deedt.
JOHAN. 't Is ook wat! Waren we niet allebei jong en loszinnig? Een van
ons beiden moest de schuld toch op zich nemen....
BERNICK. Maar wie was daar nader aan toe dan de schuldige zelf?
JOHAN. Stop! Toen was de onschuldige er nader aan toe. Ik was immers
heelemaal vrij en ouderloos. En 't was een waar geluk om van die
kantoor-slavernij af te komen. Maar jij hadt je oude moeder nog, en
daarbij was je net stil geengageerd met Betty, die zoo veel van je
hield. Wat zou ze begonnen hebben als ze te weten was gekomen...?
BERNICK. Zeker ... zeker ... alles waar, maar....
JOHAN. En was het niet juist om Betty dat je een eind ging maken aan dat
scharrelpartijtje met madam Dorf? 't Was immers daarom dat je bij haar
boven was dien avond....
BERNICK. Ja, die onzalige avond, toen die dronken kerel thuiskwam...!
Ja, Johan, dat was om Betty; maar toch ... dat je zoo grootmoedig den
schijn tegen je zelf keerde en weg ging....
JOHAN. Heb maar geen gewetensbezwaren, beste kerel. We waren het er
immers over eens dat het zoo zijn zou; je _moest_ gered worden, en je
was immers mijn vriend. Ja, op die vriendschap was ik wat trotsch! Ik
liep hier rond als een gewoon huisbakken inlander; en toen kwam jij
|