oeh! voor?
HILMAR. Neen, ik zeg hm....
LONA. Nou, ga jij je gang maar, sukkel! Maar ben jullie van daag zoo
heel alleen?
MEVR. BERNICK. Ja, van daag zijn wij alleen.
LONA. O, we ontmoetten zoowaar een paar van die "moreelen" op de markt;
zij deden of zij het ijselijk druk hadden. Maar we hebben nog heelemaal
niet eens samen kunnen praten. Gisteren waren eerst die drie
spoorwegmannen hier, en toen kwam die dominee....
HILMAR. Hulpprediker....
LONA. _Ik_ noem hem dominee. Maar wat zeg jullie nu wel van _mijn_ werk
in deze vijftien jaar? Is hij niet een flinke kerel geworden? Wie zou
den wildzang nog herkennen die van hier wegliep?
HILMAR. Hm...!
JOHAN. Zeg, Lona, bluf nou maar niet te veel.
LONA. Ja, ik ben daar nu echt trotsch op. Lieve Hemel, dat is het eenige
wat ik uitgevoerd heb in de wereld; maar dat geeft mij toch wel een
beetje recht van bestaan. Ja, Johan, zeg, als wij daaraan terug denken
hoe wij tweeen daarginder begonnen met onze vier leege klavieren....
HILMAR. Handen.
LONA. Ik zeg klavieren, want smerig waren ze.
HILMAR. Oeh!
LONA. En leeg waren ze ook.
HILMAR. Leeg? Nou ik moet zeggen...!
LONA. Wat moet je zeggen?
BERNICK. Hm!
HILMAR. Ik moet zeggen ... oeh! (_gaat de tuintrap af_).
LONA. Wat mankeert die vent?
BERNICK. Och, stoor je maar niet aan hem; hij is een beetje zenuwachtig
tegenwoordig. Maar wil je den tuin niet eens zien? Daar ben je nog niet
geweest, en ik heb nu nog een uurtje vrij.
LONA. Ja, heel graag; je kunt denken dat ik genoeg met mijn gedachten
hier in den tuin bij jullie ben geweest.
MEVR. BERNICK. Daar is ook veel veranderd, dat zal je zien.
(_Bernick, Mevr. Bernick en Lona gaan den tuin in, waar men hen af en
toe ziet gedurende het volgende_).
OLAF (_in den tuindeur_). Oom Hilmar, weet u wat oom Johan mij vroeg?
Hij vroeg of ik met hem mee wou gaan naar Amerika.
HILMAR. Jij, zoo'n lummel die hier aan je moeders rokken hangt....
OLAF. Maar dat wil ik nu ook niet langer. U zal eens zien als ik groot
ben....
HILMAR. Nonsens; jij hebt geen aanleg in je voor dat stalende dat er
gelegen is in.... (_zij gaan den tuin in_).
JOHAN (_tegen Dina die haar hoed heeft afgezet en in de deur rechts
staat, terwijl zij het stof van haar japon schudt_). U heeft het knapjes
warm gekregen van de wandeling.
DINA. Ja; het was een heerlijke wandeling. Zoo'n heerlijke wandeling heb
ik nog nooit gemaakt.
JOHAN. U wandelt misschien niet dikwij
|