zeg je daar nu!
HILMAR. O, niemendal. Maar zoo'n kerel ontkomt daar heelhuids aan
treinongelukken, Californische beren en Zwart-Voet Indianen, ja is zelfs
niet eens gescalpeerd.... Oeh! daar heb je ze!
BERNICK (_kijkt de straat op_). Olaf is er ook bij!
HILMAR. Ja natuurlijk; ze willen de menschen laten zien dat ze tot de
eerste familie van de stad behooren. Kijk, kijk, daar komen al de
dagdieven uit de apotheek om ze aan te gapen en het hunne er van te
zeggen. Dat is heusch te veel voor mijn zenuwen; hoe een man onder zulke
omstandigheden de vaan der idee hoog houden moet, dat....
BERNICK. Zij komen hier naar toe. Hoor eens Betty, het is mijn
uitdrukkelijk verlangen dat je ze zoo vriendelijk mogelijk bejegent.
MEVR. BERNICK. Mag ik dat doen, Karsten?
BERNICK. Ja zeker; zeker; en jij ook, Hilmar. Zij zullen hier, hoop ik,
niet zoo heel lang blijven; en als wij onder elkaar zijn geen
toespelingen alsjeblieft; wij mogen hen op geen manier kwetsen.
MEVR. BERNICK. O Karsten, wat ben jij toch grootmoedig.
BERNICK. Nu ja ... nu ja ... 't is goed.
MEVR. BERNICK. Neen, laat mij je danken; en vergeef mij dat ik daar
straks zoo driftig was. O, je hadt immers alle reden om....
BERNICK. 't Is goed; 't is goed ... laat dat nu maar rusten!
HILMAR. Oeh!
(_Johan Toennesen en Dina, daar achter Lona Hessel en Olaf, komen den
tuin door_).
LONA. Goeden dag, goeden dag, lieve menschen!
JOHAN. Wij zijn er op uit geweest en hebben al de oude plekjes eens
opgezocht, Karsten.
BERNICK. Ja, dat hoor ik. Heel wat veranderingen, niet waar?
LONA. Consul Bernick's groote en goede daden overal. Wij zijn boven in
het plantsoen geweest dat jij de stad cadeau gedaan hebt.
BERNICK. Zoo? Daar?
LONA. "Geschenk van Karsten Bernick," zooals er boven den ingang staat.
Ja, jij bent hier wel de Groote Piet.
JOHAN. En prachtige schepen heb je ook. Ik ontmoette den kapitein van
"de Palmboom", een ouden schoolkameraad van me....
LONA. En een nieuw schoolgebouw heb je ook laten zetten; en de
gasleiding en ook de waterleiding hebben ze aan jou te danken, hoor ik.
BERNICK. Nu, men moet toch wat doen voor de maatschappij waarin men
leeft.
LONA. Ja, dat is flink, Bernick. Maar het is ook verblijdend om te zien
hoe trotsch de menschen op je zijn. Ik ben niet ijdel, geloof ik; maar
ik kon toch niet nalaten om sommige menschen met wie wij praatten, te
laten hooren dat wij familie waren.
HILMAR. Oeh!
LONA. Zeg jij daar
|