ren meestal van rijpere leeftijd. Er waren geen vrouwen bij: zij
hadden toen noch het actieve, noch het passieve kiesrecht, d.w.z. ze mochten
niet kiezen en niet gekozen worden.
Voor iedere synode koos men een vergaderplaats in weer een andere provincie.
Als een synode bijeenkwam, begon men met een moderamen (bestuur) te kiezen,
bestaande uit vier personen. Men vergaderde een aantal dagen, tijdens welke de
nodige besluiten werden genomen. Dan werd de synode gesloten en ging iedereen
naar huis. De synode was dus allerminst een permanent instituut.
<25>
De synode die in 1936 te Amsterdam bijeenkwam, vergaderde in totaal 16 dagen,
werd toen voorlopig gesloten en kwam in 1938 nog twee dagen bijeen. In die tijd
was er binnen de Gereformeerde Kerken een strijd ontbrand over bepaalde punten
van de geloofsleer. Om die reden werd de volgende synode, die van Sneek, in 1939
niet definitief gesloten, maar waren er voortgezette synodevergaderingen: 6 dagen
in 1940, 12 dagen in 1941 en 19 dagen in 1942. In 1944 zouden de leergeschillen
tot een scheuring in de kerken leiden. Maar in ieder geval kon men van de nood
(de leergeschillen) een deugd maken: door oorlog en bezetting dienden zich
onverwachte maar dringende problemen aan en men had nu de gelegenheid om deze
te behandelen.
Het moderamen van de synode was gemachtigd om, na de sluiting van de synode,
toe te zien op de uitvoering van de genomen beslissingen. Het werd daarin
bijgestaan door deputaatschappen. Hierboven kwamen we het deputaatschap voor
de zending onder de Joden al tegen.
Een ander deputaatschap was dat voor "correspondentie met de Hoge overheid".
De taak van deze commissie was voor de tweede wereldoorlog nauwelijks meer dan
een ceremoniele: men stuurde namens de kerken bij voorkomende gelegenheden
een condoleantie- of felicitatie-telegram aan leden van het koninklijke huis.
Voorzitter van dit deputaatschap was de hoogleraar dr. H.H. Kuyper.
Zijn "secundus" (vervanger) was mr. dr. J. Donner, oud-minister van justitie
en lid van de Hoge Raad. Ook was hij de vader van de latere schaakmeester J.H.
Donner.
d. Het lidmaatschap van de NSB.
Van belang voor de inperking van invloed en aanhang van de NSB. is geweest,
dat drie Nederlandse kerkgenootschappen zich uitgesproken hebben over de
nationaal-socialistische beginselen, deze veroordeelden en daaruit de
consequenties trokken voor de leden van hun kerk die toegetreden waren tot de NSB.
<26>
Allereerst de Rooms-ka
|