dagen voortdurend had opgedrongen.
Omdat zij hem met je aansprak, zag hij dankbaar tot haar op en wilde
haar hand nemen. Zij wendde zich echter met afschuw van hem af.
"Ik denk aan de kinderen en voor hen zou ik alles ter wereld willen
doen. Maar ik weet niet, hoe ik het best voor hen zorgen kan, door
ze aan hun vader te ontnemen of hen bij een liederlijken vader
te laten, ja! bij een liederlijken vader! Zeg nu zelf, of er na
het voorgevallene nog mogelijkheid bestaat om samen te leven! Zeg,
is het mogelijk?" herhaalde zij met verheffing van stem, "nadat mijn
echtgenoot, de vader mijner kinderen, een minnehandel heeft aangeknoopt
met de gouvernante zijner kinderen?"
"Maar hoe kan ik het toch weer goed maken ?" vroeg hij op klagenden
toon en liet het hoofd steeds dieper zinken.
"Gij zijt mij onuitstaanbaar," riep zij uit, zich al meer en meer
opwindend. "Uw tranen hebben voor mij geen waarde! Gij hebt mij nooit
bemind, gij hebt geen hart, geen edelmoedigheid! Gij staat mij tegen,
gij zijt voor mij een vreemde, ja geheel een vreemde geworden!" Dat
woord "vreemde", dat haar zelf het verschrikkelijkst klonk, bracht
zij met smart en toorn uit.
Hij zag haar aan, hij verwonderde zich en verschrok over de boosaardige
uitdrukking van haar gelaat. Hij begreep niet, dat zijn medelijden
haar zoo prikkelde.
Zij bemerkte, dat hij slechts medelijden en geen liefde voor haar
gevoelde.
"Neen, zij haat mij, nooit zal zij mij vergeven," dacht hij.
"Het is vreeselijk, vreeselijk," sprak hij.
In het belendend vertrek begon een kind, dat gevallen scheen te zijn,
te schreien. Darja Alexandrowna luisterde en haar gelaat nam een
zachtere uitdrukking aan. Een oogenblik bezon zij zich, als wist ze
niet, waar zij was en wat ze doen moest, daarna stond zij haastig op
en ging naar de deur.
"Zij bemint mijn kind toch nog," dacht hij, de verandering harer
trekken ziende, "mijn kind! hoe kan zij mij dan haten?"
"Dolly, nog een woord!" sprak hij haar volgend.
"Als gij mij volgt, roep ik de bedienden en de kinderen, dan zullen ze
allen vernemen, welk een laag mensch gij zijt! Ik vertrek heden nog,
blijf gij maar bij uw liefje." Zij sloeg de deur achter zich dicht.
Stipan Arkadiewitsch zuchtte, wischte zich het gelaat af en verliet
met langzame schreden de kamer.
"Matjeff zegt, dat alles nog wel terecht zal komen, maar ik zie
daar geen mogelijkheid toe.--En hoe afschuwelijk en plat heeft zij
geschreeuwd!" sprak hij tot zich
|