sluiten. "Naar de club? Een
partij besique? Champagne met Ignatoff? Neen--Chateau des fleurs? Daar
vind ik Oblonsky--Couplet en cancan? Neen, dat is te vervelend. Naar
haar? Neen, daar ga ik vandaag in geen geval heen! Daarom houd ik
zooveel van de Tscherbatzky's, omdat ik er zelf beter word. Ik ga
naar huis."
Hij ging rechtstreeks naar zijn kamer bij Dussot, liet zijn avondeten
boven brengen en lag spoedig, zooals altijd, in een diepen en gezonden
slaap gedompeld.
Den anderen dag, 's morgens om elf uur, reed Wronsky naar het
Petersburger station om zijn moeder op te wachten. De eerste, dien
hij ontmoette, was Oblonsky die zijn zuster Anna afhaalde.
"Zoo, Doorluchtigheid! Wien wacht je hier toch op," riep Oblonsky
hem te gemoet.
"Mijn moeder!" antwoordde Wronsky lachend, drukte hem de hand en ging
met hem de breede trappen op. "Zij komt van Petersburg."
"Ik heb gisteren tot twee uur op je gewacht. Waar ben je toch van de
Tscherbatzky's heen gereden?"
"Naar huis. Ik moet bekennen, dat ik me gisteravond zoo wel gevoelde,
dat ik geen lust had ergens anders heen te gaan."
"Aan het brandmerk herken ik het moedige ros,
Een verliefden knaap aan zijn oogen,"
declameerde Stipan weer even als vroeger voor Lewin.
Wronsky sprak hem niet tegen, maar veranderde terstond van gesprek.
"Wien verwacht gij dan?" vroeg hij.
"Ik? Een mooie jonge vrouw."
"Ei, ei."
"Honny soit, qui mal y pense! Mijn zuster Anna."
"Oh, Anna Karenina?"
"Gij kent haar zeker."
"Ik meen van ja, maar ik weet niet recht.... Ik herinner het mij
waarlijk niet," antwoordde Wronsky verstrooid, daar hem bij den naam
"Karenin," iets vervelends en geaffecteerds voor den geest zweefde.
"Maar Alexis Alexandrowitsch Karenin, mijn beroemden zwager, kent
gij stellig wel, dien kent de heele wereld."
"Ja, zie je! Ik ken zijn naam en roem van hooren zeggen; ik weet,
dat hij een wijs, geleerd, godvreezend man is. Maar gij weet, dat is
niet in mijn ... not in my line," sprak Wronsky.
"Ja, hij is een zeer merkwaardig man, een beetje conservatief, maar
toch een uitmuntend mensch," merkte Stipan aan. "Ja, een uitmuntend
mensch!"
"Des te beter voor hem," sprak Wronsky glimlachend.--"Zoo ben jij
hier?" wendde hij zich tot den hooggewassen, ouden bediende zijner
moeder, die aan de deur stond. "Kom binnen!"
Wronsky werd, behalve in het algemeen door Oblonsky's beminnelijkheid,
nu in het bizonder door den band, die hem met Kitty verbon
|