aar verhouding tot
hem.... Maar daar stak immers niets in! En evenwel werd het gevoel
van schaamte sterker en het was, alsof bij de gedachte aan Wronsky
een inwendige stem zeide: "Warm! zeer warm! verzengend!"
"Nu, wat zou dat? Wat beteekent het? Vrees ik dan deze zaak in het
aangezicht te zien? zou het dan mogelijk zijn, dat tusschen mij en
dezen jongen officier een andere betrekking bestaat of bestaan kan,
dan tot ieder ander mijner bekenden?" Zij glimlachte verachtelijk
en nam haar boek weer ter hand. Maar nu kon zij in het geheel niet
meer bevatten, wat zij las. Zij streek met het vouwbeen langs het
vensterglas, toen legde zij het koude vlak tegen haar wang en zou nu
luid hebben kunnen lachen, zoozeer bemachtigde haar plotseling een
gevoel van vreugde tot in het diepst der ziel; zij gevoelde dat haar
zenuwen als snaren al strakker gespannen werden, dat haar oogen zich
al verder openden, dat haar vingers zich zenuwachtig bewogen, dat
inwendig iets haar adem beklemde en dat alle voorwerpen en klanken
in het halfdonker verbazend helder en duidelijk tot haar bewustzijn
kwamen. Elk oogenblik beving haar de twijfel, of de trein voor of
achterwaarts ging of wel geheel stilstond, of Annuschka naast haar
zat of een vreemde, of dat daar op de armleuning een pels of een dier
was.... "Ben ik het zelf? of is het een ander?".... Zij vreesde zich
aan deze verdooving over te geven; zij stond op om zich te bezinnen
en sloeg den plaid terug.
De deur werd geopend. De stem van een geheel ingehuld en met sneeuw
bedekt persoon riep haar iets in het oor; zij begreep, dat zij bij
een station waren aangekomen en dat die man de conducteur was. Zij
vroeg Annuschka om haar pelerine en doek en ging naar de deur.
"Wil u naar buiten gaan?" vroeg Annuschka.
"Ja, ik wil wat frissche lucht scheppen, 't is hier te warm." Zij
opende het portier. Sneeuw en wind stormden haar tegen en betwisten
haar de deur. Zij opende die echter met beslistheid en ging naar
buiten. Zij hield zich tegen den wind aan de balustrade van het
platvorm vast. Achter den waggon was zij buiten den wind. Met
welbehagen en uit volle borst ademde zij de koude sneeuwlucht in en
liet haar blik over het perron en het station gaan. Twee heeren gingen
langs haar heen en zagen haar in het gelaat. Nog eenmaal ademde zij
met volle teugen de koude lucht in en trok reeds de hand uit den
mof om de balustrade te grijpen en weer in den waggon te klimmen,
toen een heer in een militairen
|