t verlaten, en nu kwelt haar de gedachte hem alleen achter
gelaten te hebben."
"Ja, wij hebben den geheelen tijd, ik van mijn en de gravin van haar
zoon gesproken," en een lachje, dat hem gold, verhelderde haar gelaat.
"Dat zal u zeker wel verveeld hebben," antwoordde hij, den bal der
coquetterie, dien zij hem toegeworpen had, opvangend.
Zij wilde het gesprek klaarblijkelijk niet op dien toon vervolgen en
wendde zich weer tot de oude gravin: "Ik ben u wel verplicht! De reis
is mij zoo kort gevallen als nooit te voren, en ik heb nauwelijks
bemerkt, dat wij aan 't einde waren. Tot weerziens, gravin!"
"Nu, vaarwel, melieve!" antwoordde deze. "Laat mij eerst nog uw mooi
gezichtje eens kussen. Als oude vrouw mag ik ronduit zeggen, dat ik
u hartelijk lief heb gekregen."
Hoe afgezaagd deze phrase ook was, Anna Karenina nam ze voor waarheid
aan en ze deed haar zichtbaar genoegen. Zij bloosde, boog zich
voorover en liet zich kussen. Daarna richtte zij zich weer op en
stak Wronsky de hand toe. Hij nam de hem aangebodene kleine hand in
de zijne en verheugde zich over den krachtigen druk, waarmede zij de
zijne schudde. Daarna ging zij met vluggen tred naar buiten.
"Zij is allerliefst," sprak de oude dame. Dat zelfde dacht haar zoon
ook. Zijn oogen volgden de sierlijke gestalte tot zij verdween. Toen
zag hij door het venster, hoe zij op haar broeder toetrad, diens arm
nam en terstond een levendig gesprek met hem begon, dat klaarblijkelijk
geen betrekking had op hem, Wronsky, en dat hinderde hem.
"Dus, mama, alles is wel?"
"Alles wel, uitstekend! Alexander was zeer wel en Marie is heel mooi
geworden, zij is zeer interessant..." En zij begon over alles te
spreken, waar zij het meest belang in stelde, over den doop van haar
kleinzoon, het doel harer reis naar Petersburg en over de buitengewone
goedgunstigheid van den keizer jegens haar oudsten zoon.
"Daar komt Lawrenti aan!" sprak Wronsky, uit het venster ziende.
De oude hofmeester, die de gravin altijd op reis begeleidde, trad
binnen om te melden, dat alles in orde was. De gravin stond op om
te vertrekken.
"Ja, laten wij nu gaan!" zeide Wronsky, "nu is de grootste drukte
voorbij."
De kamenier nam het hondje, de huishofmeester met een pakdrager de
bagage en Wronsky bood zijn moeder den arm aan. Toen zij den waggon
wilde verlaten, liepen hen eenige menschen, waaronder de stationschef,
met verschrikte gezichten voorbij. Er was klaarblijkelijk iets
ongewoons voo
|