Kitty een oogenblik door angst en vertwijfeling
overvallen. Vijf heeren had zij afgewezen en nu had zij geen danser;
er was zelfs geen hoop meer, dat zij nog gevraagd zou worden, juist
omdat zij altijd zoo gezocht geweest was en het niemand kon invallen,
dat zij nog vrij zou zijn. Zij moest haar moeder zeggen, dat zij
ongesteld was en naar huis moest; maar daartoe had zij den moed niet;
zij gevoelde zich als vernietigd.
Zij ging een klein salon binnen en gleed op een stoel neder. Het
luchtige kleed golfde als een wolk om haar fijne taille; de eene arm
lag krachteloos in de vouwen van de rosa-tunica neder; de andere hield
den waaier en verkoelde met een korte, snelle beweging haar gloeiend
gelaat. Maar in weerwil van deze gelijkheid met een vlinder, die zich
zoo even op een grashalm heeft neergezet en gereed is de bonte vleugels
weer te openen en verder te fladderen, benauwde een ontzettende
vertwijfeling haar het hart. "Wellicht vergis ik mij! Misschien is het
volstrekt niet zoo!" Maar nogmaals ging voor haar innerlijk oog alles
voorbij, wat zij gezien en gevoeld had, en zij kon niet meer twijfelen.
"Kitty, wat is dat nu?" vroeg gravin Nordston, die haar over het dik
tapijt onhoorbaar genaderd was; "ik begrijp dat niet!"
Kitty's onderlip beefde; zij richtte zich dadelijk op.
"Kitty, gij danst den cotillon niet mede?"
"Neen, neen," antwoordde Kitty met een door tranen verstikte stem.
"Hij heeft haar in mijn tegenwoordigheid voor den cotillon
geengageerd," zeide de gravin Nordston, die wist, dat Kitty begreep,
wie "hij" en "zij" waren: Zij zeide: "danst gij dan niet met prinses
Tscherbatzky?"
"Och, 't is mij alles hetzelfde!" antwoordde Kitty. Niemand als zij
zelf begreep haar toestand, niemand wist, dat zij eerst gisteren een
man, die zij wellicht beminde, had afgewezen en daarom had afgewezen,
omdat zij aan een anderen geloofde. Gravin Nordston zocht Korszunsky
op, met wien zij zelf anders den cotillon zou gedanst hebben, en beval
hem Kitty te engageeren. Korszunsky en Kitty dansten als eerste paar en
tot haar geluk behoefde zij niet veel te spreken, want Korszunsky had
genoeg te loopen en te ordenen; Wronsky en Anna zaten bijna tegenover
hen. Zij zag hen van verre en zag hen als zij in den dans haar meer
nabij kwamen, en hoe meer malen zij hen zag, des te meer werd zij
overtuigd, dat haar ongeluk was voltooid. Zij zag, dat zij zich in
de volle zaal geheel alleen gevoelden, en op Wronsky's anders zoo
zelf
|