zelf en dacht aan de woorden: 'liefje
en laag mensch.' "En misschien hebben de meiden dat gehoord! Hoe
vreeselijk plat, hoe vreeselijk."
Stipan Arkadiewitsch stond eenige oogenblikken stil, wischte de oogen
af, hief het hoofd weer fier omhoog en verliet het vertrek.
Het was Vrijdag en in de eetkamer trok een Duitsch horlogemaker juist
de klokken op. Stipan herinnerde zich een schertsende woordspeling
over dien braven, kaalhoofdigen Duitscher, dat zijn geheel bestaan
opgetrokken was door klokken op te trekken.... en hij glimlachte.
Stipan Arkadiewitsch hield veel van een geestigen zet.
"Ach, misschien dat de bui bij ons ook nog optrekt," dacht
hij. Matjeff, die juist binnen kwam, riep hij toe:
"Matjeff, richt de zijkamer in voor Anna Arkadiewna."
"Zooals u beveelt."
Stipan Arkadiewitsch trok zijn pels aan en ging het bordes op om uit
te gaan.
"Komt u te huis dineeren?" vroeg Matjeff, die hem uitgeleide deed.
"Misschien. Hier, dit is voor de onkosten," hij gaf hem een
twintig-roebel-billet, "zou het genoeg zijn?"
"Genoeg of niet genoeg, wij zullen er wel mede rond moeten komen,"
zeide Matjeff, sloeg het portier toe en trad op het bordes terug.
Inmiddels had Darja Alexandrowna haar kind getroost en daar zij
aan het rollen van het rijtuig hoorde, dat haar man uitgereden was,
keerde zij naar haar slaapvertrek terug. Dit was voor haar het eenig
toevluchtsoord voor alle huiselijke zorgen, die haar in beslag namen,
zoodra zij het verliet. Zelfs nu in den korten tijd, dat zij zich
in de kinderkamer bevond, hadden de Engelsche bonne en Matrona
Filimonowna een menigte vragen tot haar gericht, die geen uitstel
konden lijden en die zij alleen beantwoorden kon. Hoe de kinderen
voor de wandeling gekleed moesten worden, of ze melk moesten drinken,
of er om een anderen kok gezonden zou worden.....
"Ach, laat mij met rust!" had zij geantwoord en toen in haar
slaapvertrek tot de plaats, waar zij het laatst met haar man gesproken
had, teruggekeerd zijnde, vouwde zij de magere handen en begon zich
het geheele gesprek voor den geest terug te roepen.
"Weggereden? En of hij nog in betrekking staat met haar? Of
zij elkander nog ontmoeten? Waarom heb ik hem daar niet naar
gevraagd? Neen, neen, een verzoening is niet mogelijk! Wanneer wij
ook al in een huis blijven wonen, zoo zullen wij toch vreemden voor
elkander zijn, voor altijd vreemden!" Met bizonderen nadruk herhaalde
zij dat haar zoo pijnlijk woord. "En hoe ze
|