n en
terstond zijn gewonen vijandelijk schertsenden toon tegen de gravin
aansloeg. "Zij maken voorzeker een diepen indruk op u."
"O zeker! ik schrijf ze alle op. Hebt ge weer schaatsengereden
Kitty?" en zij begon met deze een gesprek aan te knoopen.
Lewin wilde opstaan en vertrekken. Hoe onvoegzaam dit zijn mocht,
hij wilde zich toch liever aan een onwellevendheid schuldig maken,
dan den geheelen avond daar blijven om te zien, hoe Kitty gekweld
werd, wanneer haar blik somwijlen op hem vallen moest of als zij
trachte zijn blik te vermijden. Hij wilde dus opstaan, maar de vorstin
bemerkte ongelukkig zijn verlegenheid en wendde zich tot hem.
"Hoe lang blijft u te Moskou? U heeft zeker veel voor de semstwo te
doen en kunt daarom niet lang wegblijven?"
"Neen, vorstin, ik heb niets meer met de semstwo te maken en ben
slechts voor een paar dagen hierheen gekomen."
"Hij heeft iets bizonders," dacht gravin Nordston, terwijl zij zijn
ernstig, streng gelaat scherper opnam. "Hij komt vandaag niet eens
met zijn gewone redeneeringen voor den dag, maar ik wil hem er weer
opbrengen. Ik houd er dol veel van, hem in Kitty's bijzijn bespottelijk
te maken, en dat wil ik ook."--"Constantin Dimitritsch"--zoo sprak
zij hem aan, "och, wil zoo goed zijn mij iets te verklaren. Het is
u zeker bekend, dat de gezamenlijke boeren op ons landgoed in het
gouvernement Kaluga, vrouwen zoowel als mannen, alles wat zij bezaten
verdronken hebben en ons niets betalen--hoe komt dat eigenlijk? U
prijst de boeren toch altijd zoo...."
Op dat oogenblik trad een nieuwe gast, een dame, binnen en Lewin
stond op. "Excuseer mij, gravin," sprak hij, "ik kan u daar niets
van zeggen." Zich omwendende werd hij achter de dame een officier
gewaar.--"Dat zal zeker Wronsky zijn," dacht hij en om zich daarvan
te overtuigen zag hij Kitty aan.
Zij had Wronsky ook bemerkt en zag dadelijk naar Lewin om.--Haar
onwillekeurig opflikkerende oogen ontmoetten zijn treurige blikken. Hij
werd overtuigd, dat zij dien man beminde en dat zoo zeker, alsof zij
het hem met woorden had gezegd. Wat was hij voor een man? Of hij goed
deed of niet, nu moest hij blijven; hij wilde den man kennen, dien
zij beminde. Er zijn menschen, die, als zij een gelukkigen mededinger
zien, dadelijk gereed zijn niets goeds in hem te willen opmerken en
alleen de slechte eigenschappen zien; er zijn daarentegen ook anderen,
die in hun meer begunstigde mededingers alleen die hoedanigheden
wenschen te l
|