eeren kennen, waardoor zij zelf uit het veld geslagen
zijn en zij zoeken, met de felste smart in eigen boezem, alleen het
goede in hem. Lewin behoorde tot deze laatsten. Het viel hem ook
niet moeilijk in Wronsky iets goeds en aantrekkelijks te vinden;
het sprong hem terstond in het oog.
Wronsky was van middelbare grootte, krachtig gebouwd en had donker
haar; zijn gelaat was innemend en goedhartig en had een kalme en
vaste uitdrukking. Alles wat aan hem was, van het kort gesneden haar
en de gladgeschoren kin tot aan de wijde, fonkelnieuwe uniform, was
eenvoudig en daarbij gedistingueerd.--Eerst trad hij op de vorstin toe,
daarna op Kitty.
Terwijl hij naderde, glinsterden zijn oogen teeder en met een
nauwelijks merkbaar, gelukkig en, zooals het Lewin toescheen,
bescheiden triomfeerend lachje boog hij eerbiedig voor haar en
stak haar zijn korte, breede hand toe. Naar alle zijden groetend en
schertsend, nam hij plaats, zonder Lewin, die van zijn kant geen oog
van hem afhield, een enkele maal aan te zien.
"Mag ik het genoegen hebben u aan elkander voor te stellen," sprak
de vorstin en wees op Lewin. "Constantin Dimitritsch Lewin en graaf
Alexei Wassilitsch Wronsky."
Wronsky stond op en drukte Lewin een oogenblik de hand.
"Ik geloof, dat wij dezen winter eens in elkanders gezelschap zouden
gedineerd hebben, maar toen waart gij geheel onverwachts naar buiten
terug gekeerd."
"Constantin Dimitritsch haat de stad en ook ons stadbewoners," viel
gravin Nordston in.
"Mijn woorden hebben klaarblijkelijk een diepen indruk op u gemaakt,
want u onthoudt ze zeer goed," antwoordde Lewin, en daar hij zich
terstond herinnerde pas iets dergelijks gezegd te hebben, bloosde hij.
Wronsky zag van Lewin naar de gravin en glimlachte.
"Woont u altijd buiten?" vroeg hij. "Mij dunkt, dat het daar 's
winters erg vervelend zijn moet."
"Niet wanneer men er zijn werkkring heeft, en met zich zelf alleen
te zijn is ook niet vervelend," antwoordde Lewin stroef.
"Ik dweep met het landleven," hernam Wronsky en deed alsof hij den
stroeven toon niet opgemerkt had.
"Ik hoop echter, graaf, dat gij er niet toe besluiten zult u voor
altijd op het land terug te trekken," sprak gravin Nordston.
"Dat weet ik niet, lang heb ik er nog nooit vertoefd, maar ik houd
veel van het buitenleven. Ik heb nog nooit zoo'n sterk verlangen naar
een Russisch dorp met zijn sneeuwschoenen en boeren gehad, als toen
ik een winter met mijn moeder te Nizza doo
|