sprak, volstrekt niet op
Wronsky, die opgestaan was en rustig wachtte tot de vorst zich tot
hem zou wenden.
Kitty gevoelde, hoezeer die hartelijkheid van haar vader Lewin na
het voorgevallene moest drukken; zij bemerkte, hoe koel haar vader
eindelijk Wronsky's groet beantwoordde en hoe deze hem met goedhartigen
twijfel aanzag, zich kennelijk moeite gevend te begrijpen, waarom
vorst Tscherbatzky zoo onvriendelijk jegens hem was gezind en dit
toch niet begrijpend. Zij werd rood en plotseling gevoelde het geheele
gezelschap zich gedrukt.
"Vorst! wees zoo goed Constantin Dimitritsch aan ons over te laten,
wij willen hier een proef nemen," zeide gravin Nordston.
"Welk een proef?--Tafeldans?--Neem mij niet kwalijk, heeren en
dames, volgens mijn bescheiden meening is het ringspel nog veel
interessanter," sprak de oude vorst, den blik op Wronsky gevestigd,
daar hij giste, dat het van hem was uitgegaan. "In het ringspel ligt
ten minste nog eenige zin!"
Wronsky zag met zijn rustige oogen den vorst verwonderd aan en wendde
zich daarop met een nauwelijks merkbaar lachje tot gravin Nordston
om met haar te spreken over het bal, dat de volgende week ophanden was.
"Ik hoop, dat u daar ook zijn zal," zeide hij tot Kitty.
Zoodra de vorst zich van hem afgewend had, was Lewin ongemerkt weg
gegaan; de laatste indruk, dien hij van dezen avond mede nam, was
het gelukkig lachend gelaat van Kitty, die Wronsky's vraag omtrent
het bal juist beantwoordde.
Na afloop der soiree deelde Kitty haar moeder het gesprek met Lewin
mede, en ondanks haar medegevoel voor hem, verheugde het haar toch,
dat hij zijn aanzoek had gedaan. Zij twijfelde er volstrekt niet
aan, of zij had goed gehandeld en toch kon zij, toen zij zich ter
ruste legde, den slaap niet vatten. Zij zag nog steeds de sombere
uitdrukking van Lewins gelaat, de opgetrokken wenkbrauwen, waaronder
de goedige oogen zoo treurig en somber blikten, toen hij haar en
Wronsky gadesloeg. Maar terstond dacht zij er aan, voor wien zij hem
had afgewezen. Zij stelde zich Wronsky's mannelijk, flink gelaat voor;
die edele rust, die in alles doorstralende goedhartigheid. Zij dacht
aan zijn liefde voor haar en haar hart werd weer vroolijk; met een
gelukkig lachje zonk zij in de kussens neder.
"Het doet mij zoo innig, innig leed! Maar wat kan ik er aan doen? Ik
heb geen schuld," drong zij zich zelf op; maar een inwendige stem zeide
het haar anders. Of het haar speet, hem ooit hoop gegeven dan
|