rbracht. Gij moet weten,
dat Nizza op zich zelf zeer vervelend is; ook Napels en Sorrente
kunnen slechts voor korten tijd boeien, zij zijn...."
Hier bemerkte hij, dat gravin Nordston iets wilde zeggen, zweeg daarom
en wijdde haar al zijn aandacht.
Het gesprek stokte geen oogenblik, zoodat de vorstin, die voor het
geval dat het discours verflauwde, altijd twee stuks grof geschut
in reserve hield, namelijk de classieke en practische vorming en
den algemeenen dienstplicht, die zij nu echter niet behoefde te
laten aanrukken, terwijl gravin Nordston geen gelegenheid had Lewin
te plagen.
Lewin wilde en kon geen deel nemen aan het algemeen gesprek. Ieder
oogenblik zeide hij tot zich zelf: "Nu zal ik gaan;" en toch ging
hij niet, daar hij steeds nog op iets wachtte.
Het gesprek kwam nu op tafeldans en klopgeesten, gravin Nordston, die
aan spiritisme geloofde, verhaalde wonderen, die zij gezien zou hebben.
"Mijn waarde gravin! Ik heb nog nooit iets bovennatuurlijks gezien,
ofschoon ik het overal zoek!" sprak Wronsky lachend.
"Goed dan, aanstaanden Zondagavond. Maar gij, Constantin Lewin,
gelooft gij er aan?" vroeg zij.
"Waarom doet u mij die vraag? U kent mijn antwoord."
"Ik zou zoo gaarne uw meening hooren."
"Mijn meening is, dat deze zoogenaamde dansende tafels het bewijs
leveren, dat de zoogenaamde beschaafde wereld niets hooger staat dan
de boeren. Deze gelooven aan het booze oog en aan hekserij en wij...."
"U gelooft het dus niet?"
"Ik kan er niet aan gelooven, gravin!"
"Maar wanneer ik het nu zelf gezien heb?"
"De boerinnen willen ook den huisgeest gezien hebben."
"U meent dus, dat ik onwaarheid heb gesproken?" vroeg zij gedwongen
lachend.
"Neen, Mascha! dat niet, Constantin Dimitritsch zegt slechts, dat
hij er niet aan gelooven kan," sprak Kitty voor Lewin blozend. Lewin
bemerkte dit, het wond hem nog meer op en hij wilde antwoorden. Wronsky
kwam echter met zijn gullen en vroolijken lach dit gesprek, dat
gevaarlijk dreigde te worden, te hulp.
"Sluit gij dan alle mogelijkheid buiten?" vroeg hij. "Waarom dan
toch? Wij nemen toch het voorhanden zijn van eene electrische kracht
aan, die wij ook niet kennen. Zou er dan ook nog geen andere kracht
zijn kunnen, die ons nog geheel onbekend is?"
"Toen men de electriciteit het eerst waarnam," antwoordde Lewin met
vuur, "bemerkte men haar als een buitengewoon verschijnsel en eeuwen
moesten er over heengaan, voor zij in de practijk werd aangewend
|