it, dat ik toen weggegaan,
maar dat ik nu teruggekomen ben. Nu ben ik gekomen...." en plotseling
werd Lewin rood en zweeg.
"Och, wat zijt gij een gelukkig mensch!" riep Stipan Arkadiewitsch uit,
terwijl hij Lewin in de oogen zag.
"Waarom?"
"Aan het brandmerk herken ik het moedige ros, een verliefden knaap
aan zijn oogen," declameerde Stipan.
"Nu, juist geen knaap meer! Hoe oud zijt gij?"
"Vierendertig, twee jaar ouder dan gij. Maar aan de jaren ligt het
niet, gij hebt een heele toekomst voor je."
"En hebt gij die misschien al achter je?"
"Neen, dat juist niet, maar gij hebt de toekomst voor je, ik slechts
het tegenwoordige en dat is maar zoo, zoo!"
"Hoe dan?"
"Ach niet zoo heel mooi! Maar daar willen we het zwijgen toe doen,
men kan toch ook niet alles vertellen," sprak Stipan. "Maar waarom
ben je dan nu eigenlijk naar Moskou gekomen? Hei daar! afnemen!"
"Hebt gij het niet geraden?" vroeg Lewin en wendde zijn bezielden
blik niet van Stipan af.
"Ik heb het misschien wel geraden, maar kan daar toch niet over
beginnen te spreken. Daaraan kun je wel bemerken, of ik het mis heb
of niet," zeide deze, Lewin met een fijn lachje fixeerend.
"En wat denkt ge daar wel van?" vroeg Lewin met een lichte trilling
in zijn stem. "Ziet ge er licht in?"
Stipan Arkadiewitsch ledigde langzaam zijn glas chablis, zonder
de oogen van Lewin af te wenden, die met inspanning zijn antwoord
afwachtte.
"Ik?" vroeg hij toen. "Er is niets, dat ik zoozeer wensch als
dit. Neen, waarlijk niets. Dat zou het beste zijn wat er gebeuren kon."
"Gij zijt toch niet op een dwaalspoor,--gij weet toch over wie wij
spreken?" zeide Lewin en zijn gelaat werd nog rooder.--"En gij denkt,
dat het mogelijk zou zijn?"
"Zeker houd ik het voor mogelijk. Waarom zou het niet mogelijk zijn?"
"Waarlijk? zou het kunnen zijn? Neen, zeg mij alles, wat ge denkt. En
als ik afgewezen word? Ik ben daar eigenlijk van overtuigd...." sprak
Lewin met bijna onhoorbare stem.
"Waarom, denk je dat?" vroeg Stipan en lachte om zijn opgewondenheid.
"Het komt mij dikwijls zoo voor.--Het zou verschrikkelijk zijn voor
haar en voor mij!"
"Nu voor haar in elk geval niet. Jonge meisjes zijn trotsch op een
aanzoek."
"Ja, elk meisje wel, maar zij niet!"
Stipan Arkadiewitsch glimlachte. Hij begreep dat gevoel van Lewin zoo
goed; hij wist, dat voor hem alle meisjes in twee soorten verdeeld
waren; de eene soort omvatte alle meisjes behalve haar, en die
ha
|