et
daarom mogelijk zijn, haar niet te betreuren? Moet men ten minste
haar niet verzorgen, medelijden met haar hebben en haar lot trachten
te verzachten?"
"Neen, neem mij niet kwalijk, voor mij bestaan er slechts twee soorten
van vrouwen, of liever, er zijn vrouwen en er zijn.... Die bekoorlijke
gevallen schepsels ken ik niet en wil ze ook niet kennen; zulke als
die geblankette Francaise met haar krullen, daar aan het buffet,
zijn in mijn oog monsters even als alle gevallen vrouwen."
"En die uit het evangelie."
"Och, laat dit rusten. Christus heeft die woorden niet voor hen, die
ze verkeerd begrepen willen, gesproken; en uit het geheele evangelie
kent gijlieden alleen die woorden! Bovendien is het voor mij geen zaak
van redeneering, maar een gevoelskwestie. Even als gij bang zijt voor
spinnen, ben ik het voor deze soort vrouwen."
"Inderdaad, gemakkelijk gezegd! Gij deet als die man bij Dickens, die
alle moeielijke vraagpunten met den linkerhand over den rechterschouder
werpt. De ontkenning van een daadzaak is geen antwoord. Gij moet
mij zeggen, wat ik doen moet: Ja, wat te doen? De vrouw wordt ouder,
men is vol levenslust en voor men er eigenlijk erg in heeft, bespeurt
men, dat men haar niet meer zoo bemint als vroeger, hoewel men heel
veel achting voor haar koestert. Dan komt plotseling een werkelijke
liefde--en men is verloren!"
Lewin glimlachte.
"Ja, verloren!" ging Oblonsky voort. "Maar wat nu te doen?"
"Geen kalatsch stelen!"
Stipan Arkadiewitsch lachte luid.
"O, gij moralist! Maar begrijp het wel: er zijn twee vrouwen; de eene
staat op haar recht en dat recht is uw liefde, die gij haar niet meer
geven kunt; de andere heeft alles opgeofferd en eischt niets. Wat te
doen? Hoe te handelen? Het is een verschrikkelijk drama!"
"Als gij mijn oprechte meening hooren wilt, verneem dan, dat ik niet
zien kan, dat hier een drama voor de hand ligt. Maar 't is heel wel
mogelijk, dat gij gelijk hebt; ik weet het niet."
"Zie je," sprak Oblonsky, "gij zijt een man uit een stuk, dat dient tot
je lof gezegd; maar ge hebt, daar je zelf een afgerond karakter zijt,
een groot gebrek; ge wilt namelijk, dat ook het leven uit louter
afgeronde en voltooide dingen bestaan zal en dat is waarlijk het
geval niet. Je ziet laag neer op elken ondergeschikten werkkring, en
waarom? Omdat ge wilt, dat middel en doel met elkander zullen strooken,
en dat gaat niet. Gij wilt, dat de werkzaamheid van elk individu op
een bepaald do
|