rgsche, mijnheer! geen van Ostende!"
"Flensburgsche, ja! maar zijn ze wel versch?"
"Gister pas aangekomen."
"Dan moeten wij maar met oesters beginnen en ons menu geheel
veranderen."
"'t Is mij om 't even! Ik had het liefst tsji met gort! Maar zoo iets
kan men hier toch niet krijgen."
"Wenscht u misschien gort a la Russe," vroeg de Tartaar en boog zich
over Lewin heen als een voedster over een kind.
"Neen zonder gekheid! zoek uit, wat je bevalt; ik ben van het
schaatsenrijden zeer hongerig geworden en geloof, dat ik je keus alle
eer zal aandoen. Ik zal met genoegen van al dat heerlijks eten."
"Nu dat zou ik denken," antwoordde Oblonsky, "want ge zult moeten
toestemmen, dat dit toch een van de hoofdzaken van het leven
is!--Dus maatje, geef ons twee of liever drie dozijn oesters, soep
met groente...."
"Printaniere!" zeide de Tartaar.
Maar Stipan Arkadiewitsch gunde hem het genoegen niet de gerechten
Fransche namen te geven.
"Met groenten, versta je! Dan bot met dikke saus, dan--roastbeaf,
maar pas op, dat die goed is! en dan misschien kapoen en ingelegde
vruchten."
De Tartaar, die de eigenaardigheid van Stipan kende om de gerechten
nooit Fransche namen te geven, sprak hem niet na, maar kon zich het
genoegen niet ontzeggen de geheele bestelling volgens de Fransche
spijskaart te herhalen.
"Soupe printaniere, turbot sauce Beaumarchais, poularde a l'estragon,
macedoine de fruits!"
Daarna overhandigde hij hem terstond de wijnkaart.
"Ja, wat zullen wij drinken?"
"Ik drink, wat je wilt, champagne," zeide Lewin.
De Tartaar vloog weg en verscheen eenige oogenblikken later met een
schotel oesters en een flesch.
Lewin at van de oesters, hoewel hij liever brood met kaas zou gehad
hebben; maar hij bewonderde Oblonsky, en zelfs de Tartaar, die een
parelenden wijn in de fijngeslepen glazen schonk, zag met vergenoegden
blik op Oblonsky neer.
"Gij schijnt niet veel om oesters te geven!" zeide Stipan Arkadiewitsch
zijn glas ledigend, "of hebt ge misschien zorgen?"
Hij wenschte Lewin vroolijk te zien, maar deze gevoelde zich minder
bekommerd dan beklemd. Hij vond het onaangenaam, zich met dat wat hem
op het hart lag, in een hotel te bevinden, midden tusschen kabinetjes
waar men met dames dineerde, te midden van al dat heen en weer geloop
en die vreeselijke onrust; deze geheele omgeving van bronzen sieraden,
spiegels, gas en Tartaren hinderde hem; hij vreesde, dat zij hetgeen
zijn geheele ziel ver
|