die woorden gesproken, of even als de zon achter de
wolken, verdween de vroolijkheid van haar gelaat en Lewin werd daarop
die eigenaardige verandering gewaar, die een dieper nadenken er op
te voorschijn placht te roepen. Op het anders zoo gladde voorhoofd
vertoonden zich lichte rimpels.
"Hindert u iets? Maar ik heb geen recht daarnaar te vragen," sprak
hij haastig.
"Waarom niet? Neen er is niets, dat mij drukt," antwoordde zij koel
en liet er terstond op volgen: "Hebt ge mademoiselle Linon al begroet?"
"Neen, nog niet!"
"Och, ga dan naar haar toe; zij heeft zooveel met u op."
"Wat is dat? Ik heb haar beleedigd.... Mijn God, help mij!" dacht
Lewin en begaf zich naar de Francaise met de grijze haren, die op
een bank was gezeten.
Deze ontving hem als een oud vriend, terwijl ze lachend haar valsche
tanden zien liet.
"Ja, kinderen worden groot!" sprak zij, met de oogen op Kitty duidend,
"men wordt ouder! Rijd toch maar door, houd u niet op. Rijdt mijn
Kitty niet goed?"
Lewin snelde weer naar Kitty toe. Haar gelaat was niet meer gestreng,
haar oogen hadden een zachte en openhartige uitdrukking. Zij sprak
vroolijk over haar oude gouvernante, over haar eigenaardigheden, en
zeide hem zelfs, dat haar moeder mademoiselle niet genoeg waardeerde.
Dit oordeel over haar moeder tegenover hem uitgesproken gaf Lewin
weer nieuwen moed. Zij sprak _met hem_ over haar moeder; zij geloofde
alzoo aan de mogelijkheid, dat zij bij hem meer instemming zou vinden
dan bij haar eigen moeder.
"Hoe is het mogelijk, dat gij u in den winter niet op het land
verveelt?" vroeg zij.
"Vervelend vind ik het er nooit, wel eenzaam!"
Zij zag hem aan.
"Zou het toch mogelijk zijn," dacht hij.
"Blijft gij lang hier?" vroeg Kitty.
"Dat weet ik nog niet."
"Weet ge dat niet?"
"Ik weet het niet. Het hangt van u af!" sprak hij.
Of zij zijn woorden gehoord had of niet, plotseling was het of
zij struikelde; zij stiet tweemaal met haar schaatsen krachtig op
het ijs en gleed van hem weg. Zij schoot op mademoiselle Linon toe,
wisselde eenige woorden met haar en begaf zich toen naar het huisje,
waarin de dames gewoonlijk haar schaatsen afdeden.
"Ach, dat had ik nu nog niet moeten zeggen!" dacht hij, "mijn God,
help mij!" Behoefte gevoelend zijn gemoed eens lucht te geven, nam
hij een aanloop en beschreef allerlei kringen en figuren, waardoor
hij spoedig aller opmerkzaamheid tot zich trok.
Op dat oogenblik kwam er juist een jongm
|