d.
Onder dit gesprek stond Lewin met de armen op een stoel geleund,
en een spottende uitdrukking lag op zijn gelaat.
"'t Is onbegrijpelijk, 't is onbegrijpelijk!"
"Wat begrijpt ge niet?" vroeg Oblonsky vergenoegd lachend, terwijl hij
een sigaar opstak. Hij verwachtte weer een paradox van Lewin te hooren.
"Ik begrijp niet, wat je hier eigenlijk doet en hoe ge dat met zooveel
ernst kunt opnemen!"
"En waarom zou ik niet?"
Omdat het toch eigenlijk geen werk is."
"Zoo denk je dat? Nu wij zitten toch tot over de ooren toe in het
werk."
"In 't schrijfwerk! Nu ja, daar heb je ook talent voor."
"Je bedoelt met talent meer een gebrek dan een gave."
"Misschien wel," zeide Lewin; "maar toch bewonder ik je grootheid
en ben er trotsch op, dat mijn vriend zoo'n beroemd man is.--Maar,
hoor eens, gij hebt mijn vraag niet beantwoord", voegde hij er bij
en zag Oblonsky met zekere spanning in de oogen.
"Nu goed, goed, wacht maar, daar komen wij ook al aan toe. Gij hebt
het maar drommels goed met je drie duizend desjatinen in het
Ezremowsche district, met zulke spieren en een blos als van een
twaalfjarig meisje! Maar ge wordt nog eenmaal een der onzen! O, ja
zoo! je vroeg mij daarnaar: er is nog niets veranderd, maar 't is
jammer dat ge in zoo lang niet hier waart."
"Waarom dat?" vroeg Lewin verschrikt!
"Ja, zie...! maar we spreken daar wel eens nader over. Waarom ben je
eigenlijk hier gekomen?"
"Ach, daar spreken we ook later over!" zeide Lewin en werd tot over
de ooren rood.
"Nu goed, ik begrijp je," sprak Stipan; "zie je, ik zou je wel bij
mij verzoeken, maar mijn vrouw is niet heel wel. Maar hoor eens, als
je hen zien wilt, zij zijn tusschen vier en vijf uur bepaald in den
dierentuin. Kitty rijdt daar schaatsen; ga daar ook heen, ik haal je
daar later af en dan rijden wij samen ergens heen om te dineeren."
"Goed! Tot weerziens dan."
"Maar hoor eens, vriendje! Ik ken je zoo goed, je zult de afspraak
misschien glad vergeten en zoo maar in eens naar buiten terug rijden,"
riep Stipan hem lachend na.
"Neen, neen, ik kom stellig!" en terwijl hij vergat Stipan's collega's
te groeten, ging Lewin met stijve houding en vastberaden stap de
deur uit.
"Dat schijnt een zeer energiek heer te zijn!" zeide Grinewitsch,
toen Lewin vertrokken was.
"Ja, vadertje!" antwoordde Stipan, "dat is nu eerst een gelukkige:
drie duizend desjatinen in het Ezremowsche district, nog een schoone
toekomst voor zich en daarb
|