in het geheel niet. Hij kwam in de nabijheid der sneeuwbergen en
hoorde het rammelen der kettingen, waarmede de sleden de hoogten
op- en afgetrokken werden, het stommelen der naar beneden glijdende
sleden en vroolijke stemmen. Na nog enkele schreden gegaan te zijn,
stond hij bij de ijsbaan en herkende terstond te midden van alle
schaatsenrijders _haar_.
Zij stond aan de overzijde in gesprek met een andere
dame. Oogenschijnlijk was er niets bizonders aan haar, noch in
haar houding, noch in haar kleeding, maar voor Lewin was het even
gemakkelijk haar onder die menigte uit te vinden als een roos onder
brandnetels.
"Zou ik werkelijk op het ijs durven gaan en haar naderen?" dacht hij;
de plaats, waar zij stond, scheen hem een ongenaakbaar heiligdom, en
een oogenblik stond hij op het punt om weer heen te gaan. Hij moest
zich alle geweld aandoen om het ijs te betreden en vermeed het haar
lang aan te zien, als ware zij de zon, maar even als deze zag hij
haar toch, zonder tot haar op te zien.
Op dezen tijd van den dag placht zich hier een clubje onder elkander
bevriende menschen te vermaken; in Lewins oogen waren die allen hoogst
gelukkig, daar ze in haar nabijheid waren; en toch reden ze haar allen
zeer onverschillig voorbij, spraken eens met haar en schenen zich,
zonder verder acht op haar te slaan, over het spiegelgladde ijs en
het heerlijke weder te verheugen.
Nicolai Tscherbatzky, Kitty's neef, zat met korte jas en nauwe broek
en schaatsen onder de voeten op een bank en riep, zoodra hij Lewin
gewaar werd, dezen toe:
"Aha, de champion der schaatsenrijders! Sedert wanneer hier? Waar
hebt ge de schaatsen?"
"Ik heb er geen meegebracht," antwoordde Lewin, zeer verwonderd over
zich zelf, dat hij in haar tegenwoordigheid zoo onbevangen spreken
kon. Hij gevoelde, dat de zon hem naderde.
Zij had juist een wending gemaakt en reed nu de kleine, hooggeschoeide
voetjes eenigszins stijf houdende, voorzichtig op hem toe. Een jongen
in Russisch kostuum, die geweldig met de armen zwaaide en wiens neus
bijna den grond raakte, joeg haar voorbij.
Zij reed tamelijk onvast, nam de handen uit den mof, die aan een
koord om haar hals hing, om er mede te balanceeren, en hield haar
blik strak op Lewin, dien zij herkend had, gericht, terwijl zij, half
verheugd over de ontmoeting en half verlegen over haar onbeholpenheid,
hem toelachte.
Door een zwenking reed zij vlak tegen Tscherbatzky aan, hield zich
aan dezen vast en kn
|