aarom ieder hem prijst en bemint--ik
haat ze!"
Haar lippen klemden zich op elkander, de rechterwangspier van haar
bleek gelaat werd zenuwachtig vertrokken.
"Wat wilt gij?" vroeg zij met gejaagde, haar zelf vreemde stem.
"Dolly!" sprak hij sidderend, "Anna komt van daag."
"Wat gaat mij dat aan? Ik kan haar niet ontvangen," riep zij uit.
"Dolly! eindelijk moet het toch...."
"Ga weg, ga weg van mij!" riep zij heftig.
Tot hiertoe had Stipan Arkadiewitsch heel kalm aan zijn vrouw kunnen
denken, hij had ook steeds gehoopt, dat, volgens Matjeffs zeggen,
alles terecht zou komen, en had daardoor rustig zijn courant lezen
en zijn koffie drinken kunnen.
Nu echter, nu hij haar bekommerd gelaat zag en aan den klank harer
stem hoorde, hoe ongelukkig en wanhopig zij was, nu was het hem alsof
zijn keel toegeschroefd werd en zijn oogen vulden zich met tranen.
"Mijn God, wat heb ik toch gedaan! Dolly, om Godswil....!"
Hij kon niet verder spreken, snikken verstikten zijn stem.
Zij sloot het bureau en zag hem aan.
"Dolly! Wat kan ik zeggen? Slechts dit eene: vergiffenis,
vergiffenis! Bedenk toch, kunnen negen jaren, die wij te samen geleefd
hebben, niet een oogenblik...."
Zij sloeg de oogen neder en wachtte in spanning af, wat hij verder
zeggen zou.
".... Een oogenblik.... van.... verleiding.... uitwisschen...." sprak
hij en wilde nog meer zeggen, maar bij die woorden trilden haar lippen
en de spieren harer rechter wang, als had ze physieke smart.
"Ga heen! ga toch heen!" riep zij nog schriller "en spreek mij niet
meer van uw verleidingen, uw afschuwelijkheden."
Zij wilde wegsnellen, doch wankelde en moest zich aan een stoel
vastgrijpen om niet te vallen.
Zijn gelaat teekende groote droefheid, zijn oogen werden met tranen
gevuld.
"Dolly!" sprak hij snikkend, "denk om Godswil aan de kinderen. Die
toch zijn onschuldig.... Ik heb gefaald, straf mij, laat mij mijn
schuld boeten. Wat ik ook doen moet, ik ben tot alles bereid. Ik
heb schuld, ik kan niet zeggen, hoe diep schuldig ik mij gevoel,
maar Dolly! vergeef mij!"
Zij zette zich neder. Hij hoorde haar zware, benauwde ademhaling en
werd door onuitsprekelijk medelijden met haar bewogen. Zij beproefde
eenige malen te spreken, maar kon niet. Hij wachtte.
"Gij denkt aan de kinderen, om je met hen te vermaken, ik denk
echter ook aan hen en weet nu, dat zij verloren zijn." Hier bracht
zij klaarblijkelijk een phrase uit, die zij zich zelf in deze drie
|