er op Naarden reisde, en
meende tegen de gevaren, die ik van Amersfoort tot Naarden te vreezen
mocht hebben, en waaronder ik de ontmoeting van een dollen hond als de
ergste rekende, genoegzaam beveiligd te zijn door den kneppel, dien ik
over den rechterschouder droeg en waar aan een pakje bungelde, bestaande
uit mijn nachtgoed en eenige andere onontbeerlijke benoodigdheden, in
een bonten doek te zamen geknoopt.
Ik sta met opzet bij deze bijzonderheden stil, die wellicht onbeduidend
zullen schijnen; maar die mij toch voorkwamen vermeld te moeten worden,
tot beter verstand van hetgeen verder volgen zal. Ik durf er (want op
mijn leeftijd kan het aan geen ijdelheid worden geweten) nog dit
bijvoegen, dat, zoo mijn uitlandsche en sobere opschik aan de meisjes
een lach afdwong, het mij somtijds toescheen, als of mijn persoon zelve
haar anders niet mishaagde: ik was groot en sterk van gestalte: mijn
kloeke lichaamsbouw gaf mij, ofschoon ik werkelijk jonger ware, het
voorkomen van reeds boven de vijf-en-twintig jaren te zijn; mijn gelaat,
ofschoon geroost door den invloed van zon en lucht, prijkte met den
frisschen blos van jeugd en gezondheid: mijn tanden, die ik tot heden
toe goed bewaard heb, hadden toen bovendien het voorrecht, van blank en
welgeplaatst te zijn: en, naar de getuigenis van anderen, waren mijn
lichtbruine oogen geheel niet van levendigheid ontbloot en
onderscheidden zich ten minste door een niet onaangename uitdrukking van
goeden luim en welwillendheid. Wat mijn haren betreft, zij waren blond,
en ofschoon helaas! bestemd om bij mijn komst te Amsterdam door de
schaar des kappers te worden afgemaaid, en voor een gekrulde paruik
plaats te maken, zij golfden nog op dien ochtend in hun natuurlijken
staat over mijn schouders en deden mij konnen als een onverbasterden
afstammeling van het echte Noordsche ras.
Ik stapte dan, gelijk ik gezegd heb, vroolijk vooruit, met de vrij
zekere overtuiging van tijdig genoeg binnen Naarden te zullen komen,
om met de laatste schuit van daar naar Amsterdam te kunnen vertrekken.
Immers het was vroeg in den morgen, en de afstand naar genoemde vesting
was zoo groot niet, of ik kon dien op mijn gemak afleggen, zelfs al
dwong mij een regenbui, of vermoeidheid, of honger, hier en daar
onderweg een uurtje te vertoeven.
Wat de laatste der drie genoemde redenen van oponthoud betreft, deze
begon zich alreeds bij mij te doen gevoelen. Ik had bij mijn vertrek
van de Ridderhofstad niets ge
|