edig, dat gij verder
komt."
"Ik dank u!" zeide hij, op de kar stappende: "rij nu maar voort,
koetsier!"
De voerman liet het zich geen tweemaal zeggen, maar sprong op het krat
en lei de zweep over het paard, dat terstond, met meer vlugheid dan ik
het oordeelde te bezitten, zijn weg vervolgde.
De gansche vergadering bleef het rijtuig eenige oogenblikken in stomme
verbazing naoeogen: totdat de waard de stilte brak met den uitroep: "wel
wie heit zijn leven zoo iets 'ezien? Wie kon nou denken, dat die
Roodmantel de Tsaar zou wezen?"
"De Tsaar!" riep Simon, weder toeschietende: "nha doch! 't is zooveel de
Tsaar, as dat hik Vader Abraham ben. Lhoop khijken! 'Eb ik den Tsaar
niet menigmalen ghezien, toen 'ij te Zerdam wherkte as een gemeene
krijer en den naam droeg van Phieterbhaas. Ze 'ebbe je dhan holik bheet
ge'ad, khastelein!"
"Wat! hoe! was dat de Tsaar niet? Wie heeft dat dan verteld?" mompelden
de ontevredene omstanders: en aller oogen vestigden zich op mij, met een
uitdrukking van wrevel en toorn.
"Is hij het, die jelui bedot heit?" vroeg Andries, op mij wijzende:
"jelui bent ook een hoop gekken, die je een barkas voor een brik laat
verkoopen!"
"Kom! kom!" zeide ik, "Tsaar of niet, gijlieden moogt blij zijn, dat de
zaak geen verdere gevolgen heeft gehad; want die man zag er mij wel naar
uit, om het hooger op te zoeken, zoo men hem een haartje gedeerd had: en
ik twijfel er niet aan, of de Heeren van Eemland hadden het u duur doen
betalen.--Goeden morgen samen!"
Met dezen groet begaf ik mij op weg, en haastte mij met groote schreden
het dorp te verlaten, en het dof en dreigend gemompel te ontgaan, dat
van verre achter mij klinken bleef: ik was echter niet bevreesd, dat
men mij vervolgen zoude; want ik had in Simon een trouwen bondgenoot
achtergelaten, die mij kende, en het hun, vleide ik mij, wel uit het
hoofd zoude praten, mij verder lastig te vallen.
NOTEN:
[1] _Arlequin Actionist_; _Quincampoix of de Windhandelaars_: blijspelen
van Langendyk.
[2] Men weet, dat studenten gewoon zijn een kurketrekker met dien naam
te bestempelen.
* * * * *
DERDE HOOFDSTUK.
WAARIN WORDT BEWEZEN, HOE GEVAARLIJK HET IS ZONDER PARAPLUIE UIT TE
GAAN, EN DE BESCHRIJVING GEVONDEN VAN EEN MOOI MEISJE EN EEN MOOIEN
KOEPEL.
Naauwlijks was ik buiten Zoest gekomen, of ik zag de huifkar een goed
eindweegs voor mij uit, doch nu weder stapvoets door het zware zand
gaande. Ik g
|