bt zijn mes
an'eraakt en hum 'eslaogen: vechten motje."
Ik zag, dat de zaak een slechte wending voor den reiziger begon te
nemen: ik weet niet welke goede geest mij nu op eens den zotten logen
ingaf, dien ik verzon om hem uit den brand te helpen.
"Laten zij oppassen, wat zij doen," fluisterde ik Roggeveld, die naast
mij stond, in 't oor. "Ik bedrieg mij niet: het is Tsaar Peter! de Tsaar
van Rusland, weet gij?"
"Wat je zeit!" zeide Roggeveld, den vreemdeling verbaasd aanziende: "wel
kijk is 't mogelijk! in dat geval!" en hij deelde zijnen buurman het
sprookje mede, dat nu van mond tot mond vloog.
Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren
geleden, insgelijks zonder gevolg en _incognito_ naar Amsterdam gereisd
was, en dat de vreemdeling, door zijn hooge gestalte, zijn gebiedenden
toon, en zelfs door de geduchte wijze waarop hij van zich afgeslagen
had, niet kwalijk beantwoordde aan het denkbeeld, dat men zich van den
Russischen Vorst vormde. Kluchtig was het nu, den indruk gade te slaan,
welken de tijding, die ik had medegedeeld, op de aanwezigen maakte. Al
de mutsen en hoeden gingen een voor een af, en de boeren bleven als
beteuterd den vreemdeling aangapen. Vooral de waard was verlegen, en
zocht door menigvuldige buigingen en strijkaadjen het weder goed te
maken, dat hij bij den twist de zijde van Andries gekozen had. Andries
zelf, schoon het aan zijn gelaat te zien was, dat hij het vertelsel
betwijfelde, dorst echter den aanval niet hernieuwen, en bleef in het
midden van den kring als besluiteloos staan, de blikken met een norsche
uitdrukking nu eens op den gewaanden Tsaar, dan weder op de omstanders
wendende. Slechts twee personen waren er, die blijkbaar niets van de
zaak begrepen: de eene was Simon, die zich op eenigen afstand
teruggetrokken had en de plaats hebbende verandering met blikken van
verbazing beschouwde; want niemand gaf zich de moeite, hem eenige
opheldering te geven: de andere was de onbekende zelf, die, blijkbaar
verbaasd over de op eens zoo beleefde houding der boeren, al de
omstanders beurtelings in 't gezicht zag, totdat zijn oog eindelijk op
mij viel, en ongetwijfeld den glimlach waarnam, dien het welgelukken
mijner list bij mij verwekte. Ik begreep zijn vragenden blik, en
aanstonds, met den hoed in de hand hem naderende, maakte ik de beweging,
als of ik hem in het rijtuig helpen wilde, en fluisterde hem in 't oor:
"men houdt u hier voor den Tsaar; maak maar spo
|