mij, als om mij te vragen, wie ik was, toen ik,
verlangende mijn lieve gastvrouw uit de verlegenheid te redden,
vooruittrad en hem voorkwam.
"Ik hoop, Mijnheer Blaek," zeide ik, "dat gij het mij niet ten kwade
zult duiden, zoo ik hier voor eenige oogenblikken een schuilplaats tegen
den regen heb gezocht."
"Het staat voor de deur," mompelde Helding halfluid:
Zoo gij voor regen vreest of gure noordenwinden,
Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden...."
"Gij waart zeker bang," voerde Lodewijk Blaek mij spottende te gemoet,
"dat het dak lekte, en dat gij slechts onder de tafel tegen den regen
beveiligd zoudt zijn."
"Ik raapte deze kluw op, die de juffer had laten vallen," zeide ik, zoo
bedaard mogelijk, en reikte meteen het garen aan mijn bekoorlijke
gastvrouw toe, die het met een beleefde nijging aannam.
"En waart gij ook al aan 't borrelen, Nichtje?" vroeg Lodewijk, naar de
tafel gaande en een der fleschjes opnemende: "mij dunkt gij hieldt hier
open hof. Wat zeg je, poeet!" (tegen Helding) "heeft de maag ook een
prikkel noodig, voor wij aan tafel gaan?"
Helding naderde met eenige strijkages, en, het glas opnemende, dat
Lodewijk voor hem had ingeschonken, hield hij het zoolang in de hand,
totdat de zoon van zijn beschermer het zijne geledigd had, waarna hij
met kleine teugjes de fijne likeur begon in te slorpen.
"En heeft mijn nicht U genoodigd, hier te koomen schuilen, vriendje?"
vroeg mij de Heer Blaek op een vrij knorrigen toon, tegelijkertijd zijn
parapluie aan Helding overhandigende, die, reeds zijn handen vol
hebbende, zich haastte zijn glas op tafel te zetten en de beide
regenschermen neder te slaan.
"Het is hier anders een besloten plaats," vervolgde de eigenaar van
Guldenhof, een zware gouden snuifdoos voor den dag halende en er drie
vingers van zijn rechterhand in dompelende: "en geen herberg, waar
iedereen zoo maar vrij mag inloopen." Dit gezegd hebbende, bracht hij de
lading snuif, tusschen zijn vingers bevat, naar haar bestemmingsoord, en
stak de doos aan Helding toe, die, deze beleefdheid niet durvende
weigeren, spoedig de beide natte regenschermen onder den linkerarm
bracht, tot groot nadeel voor zijn kleed, en met de rechterhand van het
aangeboden gunstbewijs gebruik maakte.
"Mejuffrouw is zoo vriendelijk geweest, mij niet van hier te jagen,"
antwoordde ik, eenigszins bedremmeld over de barsche toespraak van den
Heer Blaek: "overigens is het schrikkelijke weer m
|