mij beletteden mijn weg voort te zetten, en zelfs de
aangename kennismaking van Henriette Blaek op den achtergrond stelden:
het leed een half uur, zeg ik, eer ik de banken in het benedenhuis
hoorde verschuiven, en, aan het raam glurende, zag ik nu weldra Andries
met nog een man, die oogenschijnlijk beter gekleed was dan hij, de
herberg verlaten. Zij liepen met groote schreden voort, als menschen,
die hun tijd verpraat, en haast hebben. Ik toefde hierop nog eenige
oogenblikken, ten einde hun gelegenheid te gunnen, om zich ver genoeg te
verwijderen, betaalde vervolgens de vertering, en vertrok, mijn weg
links af naar Laren nemende.
Ik ging echter in den aanvang niet dan langzaam voort, zoowel omdat de
slechte staat van de wegen na den regen het loopen moeilijk maakte, als
ten einde zeker te zijn van mijn twee wandelaars niet op zijde te komen,
en keek ondertusschen, zooveel de slingers van den bochtigen weg mij
zulks toelieten, voor mij uit, om te zien of ik hen ook ergens ontdekte.
Ik had echter wel een goed kwartieruurs geloopen, eer ik iets bespeurde,
dat op hen geleek, maar nauwelijks was ik den grenspaal voorbijgetreden,
die Eem- van Gooiland scheidt, en zuchtte ik bij het overzien der
schade, door den hagel teweeggebracht in de korenvelden, welke deze
anders zoo lachende heuvelen bedekten, of ik kreeg rechts van mij af
zeer in 't verschiet, twee personen in 't oog, die een paadje volgden,
dat door de bouwlanden heen slingerde, en wier uiterlijk voorkomen mij
voorkwam in allen deele gelijk te zijn aan dat van Andries en zijn
makker.
Ik was nu geheel gerustgesteld, en wandelde onbezorgd voort. Te Laren
hield ik mij niet op, maar trad integendeel met dubbele schreden voort,
daar de tijd reeds, bij al het door mij ondervonden oponthoud, verder
was verstreken dan ik gedacht had, en de allengskens dalende zon mij
vreezen deed, Naarden niet voor poortsluiten te zullen bereiken, hetgeen
toenmaals in die vesting te zes uren plaats had. Wel is waar, er bestond
nog altijd mogelijkheid om daar binnen te komen: doch hiertoe werden
meer formaliteiten vereischt, dan ik lust had af te leggen. Terwijl ik,
met die onaangename gewaarwording, welke ons eigen is, wanneer wij nog
een goed eind weegs af te leggen hebben en vreezen te laat te komen, den
heuvel beklom, die zich tusschen het bevallige Laren en de grijze
vesting, waar ik zooeven van sprak, bevindt, zag ik een rijtuig mij van
de hoogte af te gemoet komen, hetwelk ik, bij he
|