j onkundigen, ja zelfs (ik zeg het met leedwezen) bij
ettelijken, die beter moesten weten, meer indruk maken en meer
toejuichingen verwerven dan de fraaiste gezegden of de schilderachtigste
beschrijvingen onzer beste dichters. Wat mij betreft, wellicht komt het
daar vandaan, dat ik op mijn ouden dag mijn smaak niet weet te plooien
naar dien des hedendaagschen tijds; maar ik kan maar van mijzelven niet
verkrijgen, dat verschrikkelijk bonte, dat sterke licht en bruin, al die
schuddende en schokkende contrasten te bewonderen: en zoo ik al in
enkele gevallen vrede heb met die _coups de theatre_, welke mij
doorgaans eer een lach van medelijden dan een kreet van genoegen
afpersen, het is in een blij- of kluchtspel, waarin ik oordeel dat zij
te huis behooren.
Men vergeve mij deze uitweiding, welke sommigen misschien zal ergeren en
aan allen waarschijnlijk ongepast en misplaatst zal voorkomen; maar het
is een voorrecht van den ouderdom, bij ettelijke gelegenheden wat lang
van stof te worden, en wat te beuzelen, 't geen soms bazelen wordt. Tot
mijn verdere verschooning moet ik zeggen dat de aanleiding daartoe zich
zeer natuurlijk verklaren laat uit den toestand, waarin Mejuffrouw Blaek
en ik, zoowel als de drie nieuwe personages, die ons kwamen verrassen,
ons aan het slot van het voorgaande hoofdstuk bevonden, en welke
toestand over en weder een der aardigste _coups de theatre_ opleverde,
die immer in de gefingeerde tooneelwereld kan worden uitgedacht.
Verbeeld u slechts, aan de eene zijde, den schrijver dezer
gedenkwaardige geschiedenis, in den fraaien dos, die vroeger beschreven
is en die door den regen niet beter van aanzien geworden was, op handen
en voeten onder de tafel liggende om de kluw op te rapen van Mejuffrouw
Blaek, die op het geroep het blonde hoofdje had omgewend, en zoodra zij
de aankomenden herkende, met neergeslagen oogen en bloedroode wangen,
als op haar plaats genageld bleef staan, gelijk iemand, die op een
schuldige daad wordt betrapt:--en, aan den anderen kant, de drie
nieuwaangekomenen, verbaasd en als versuft op den drempel staande om dit
tooneel aan te gapen, en zeker alle drie in den waan verkeerende, dat
het hier niet zuiver toeging, en dat Mejuffrouw Blaek een vrijer had,
die zich onder de tafel zocht te verbergen. Waarlijk, dit leverde een
tooneel op, het penseel van mijn ouden kennis Troost, of een hem
gelijken schilder overwaardig. En opdat het niemand, die zich mocht
opgewekt gevoelen, deze ont
|