van
perspectieven aan het einde eener laan en op de wanden eener oranjerie:
of wel, tot het afbeelden van hun beschermer en zijn huisgezin, in de
door hen gekozen, vaak belachelijke gewaden en houding;--dat de dichter
zijn vlucht beperken moest binnen de enge grenzen van het lofdicht, ter
eere van den rijkaard, die hem betaalde, en van het beschrijvend
gedicht, ter verheffing van de buitenplaats, waar hij nu en dan het
onwaardeerbaar voorrecht genoot een paar dagen door te brengen: wanneer
er namelijk geene meer aanzienlijke gasten waren dan de jongste
boekhouder en diens familie.--Want, waagde hij het, hooger tonen te
slaan, hij kon van te voren berekenen, dat zij hem geen stuiver zouden
opbrengen.
Zoodanig een lot was ook dat van Lucas Helding, wien de Heer Blaek zich
had aangetrokken, niet omdat deze eenig gevoel voor de dichtkunst bezat,
maar omdat gezegde Lucas Helding hem eenige jaren vroeger, door zijn
zoon Lodewijk (die er zijn redenen voor had) was aanbevolen geworden tot
het bezingen der schoonheden, welke de hofstede Guldenhof opleverde.
Ettelijke honderden van exemplaren in 4 deg. formaat, met fraaie lederen
banden en goud op snede, onder de vrienden en kennissen van den Heer
Blaek rondgedeeld, getuigden, hoe treffelijk zich de hofdichter van zijn
taak gekweten had; en deze, hierdoor onder het patronaat van den
eigenaar der door hem bezongen hofstede gekomen, genoot sinds de
benijdbare onderscheiding, van somtijds bij zijn beschermer eenige dagen
te mogen doorbrengen en nu en dan met een kleine _douceur_ in geld, of
wel met een ouden rok of hoed te worden vereerd. Hij had het in waarheid
slechter kunnen treffen, want op Guldenhof waren geen kinderen, die men
te vergezellen had, wanneer zij in een bokkenwagentje reden (een
bezigheid, die gewoonlijk anders aan zulke logeergasten werd
opgedragen): geen Fransche gouverneur, met wien men uitgestuurd werd ter
wandeling en wien men niet verstaan kon: geen vrouw des huizes, die de
portien aan tafel zelve voordiende en zorg droeg, dat een gast als deze
niet meer kreeg dan zijn bekomst;--het gansche huisgezin bestond er
slechts uit drie personen, waarvan twee zich weinig of niet met hem
bemoeiden, en de derde--een engel was. Lucas Helding sleet dus, zoo
dikwijls hij op Guldenhof kwam, daar werkelijk gulden dagen; at en dronk
zooveel hem lustte, wandelde waarheen hij wilde, mocht ongemoeid in de
boekerij snuffelen, en vond Mejuffrouw Blaek altijd gereed en genegen om
|