k mij eenigszins verwonderd aan, als
wilde zij te kennen geven, dat zij niets van mijn gezegde begreep, maar
dat het haar voorts ten eenenmale onverschillig was of ik haar oom al
dan niet kende. Nu vervolgde ik:
"Maar den broeder van den Heer Blaek heb ik voor vele jaren wel eens ten
huize mijns vaders ontmoet... Hendrik Blaek, zoo ik mij wel herinner."
"Hij was mijn vader," zeide de jonge Juffer, terwijl haar gelaat opeens
een meer vriendelijke en tevens weemoedige stemming bekwam: "ik heb voor
twaalf jaren reeds het ongeluk gehad hem te verliezen."
"Het is waar," zeide ik: "ik spreek van den tijd, toen ik nog een knaap
was: de Heer Blaek kwam somtijds bij mijn vader: beiden hadden toen
betrekkingen bij de Oost-Indische Compagnie.... Mijn vader is thans
Hoofdschout te Amsterdam."
"De Heer Huyck uw vader!" zeide Mejuffrouw Blaek, op een uiterst
minzamen toon, haar boek sluitende: "o! ik ken hem zeer goed; en vooral
uw moeder en uw zuster: voor veertien dagen heb ik ze nog allen
gesproken en ik hoop ze eerstdaags weer te zien, daar wij morgen naar
Amsterdam vertrekken."
"En zij waren wel, hoop ik?... indien ik zoo vrij mag zijn daarnaar te
vernemen?"
"O! zeer wel!" antwoordde zij, haar boek op de vensterbank leggende en
geheel ongedwongen: "en zij waren zeer verlangende u weer te zien. UEd.
wordt met ongeduld en smart verwacht, dat kan ik u beloven."
"Nu! het verlangen is wederkeerig," zeide ik: "het doet mij
ondertusschen recht veel genoegen goede tijdingen van hen te hooren en
vooral uit zulk een beminnelijken mond."
Mejuffrouw Blaek kreeg een kleur en zweeg. Ik begon terstond uit een
anderen toon, uit vrees, dat zij het gesprek niet zou willen vervolgen.
"En is waarlijk mijn lieve moeder zoo wel als UEd. zegt? Volgens de
laatste berichten, die ik van haar ontving, had die lastige kwaal, de
hoofdpijn, haar weer gekweld."
"Zij scheen nu volkomen gezond, de zachte, lieve vrouw," zeide
Mejuffrouw Blaek: "ik weet echter, dat de schijn ten haren opzichte
niets bewijst; want zij klaagt nooit, en is altijd even lijdzaam en
geduldig; maar uw zuster Suzanna heeft mij verzekerd, dat zij in lang
zoo wel niet geweest was."
"En hoe maakt Santje het? Ik begrijp waarlijk niet, hoe zij het zoolang
heeft kunnen uithouden zonder mij; want toen ik nog in huis was, leefde
zij slechts half, wanneer zij mij niet driemalen in 't uur de les kon
lezen."
"Dan denk ik, dat er na uw lange afwezigheid al heel wat voor u
|