nooit meer in mijn vaarwater komen meugt."
Ik zag eenigszins vreemd op bij dezen zonderlingen wensch: de toon,
waarop die werd uitgesproken, zoowel als de schuinsche blik waarmede hij
vergezeld ging, deed bij mij een onwillekeurigen schroom ontstaan,
waarover ik mij zelven verwonderde. Ik wilde nu heengaan; maar ik weet
niet welk een valsche schaamte mij beduidde van nog een oogenblik te
blijven, om niet door een overhaast vertrek de boeren in den waan te
brengen, dat ik mij uit vrees verwijderde. Ik bleef dus nog een poos bij
de toonbank draaien, en keek van tijd tot tijd naar buiten, waar de man
met den rooden mantel zich nog altijd bevond en thans met zijn voerman
praatte, die hem, naar het mij voorkwam, scheen te beduiden, dat het
paard opnieuw beslagen moest worden; althans, na eenige oogenblikken
werd het beest naar den smid aan de overzijde gebracht.
"Is het waar," hoorde ik intusschen baas Roggeveld aan een zijner buren
vragen, "dat Aafje Jansz gisteravond op het Larensche veen is afgezet
eworden?"
"Naakt uit'eschud, meugje wel zeggen," was het antwoord: "'t is veul,
zoo die schelmen heur een hemd an 't lijf hebben elaten. Zij waren met
er drieen, as ik hoor."
"'k Sou zoo garen om een roompje
Met jou eens naar buiten gaan,
Rusten onder 't lindeboompje;
Dat je 't maar eens dorst bestaan."
zong Andries er tusschenbeide.
"Ja nog erger," zeide een andere boer: "zij hebben de weuning van Klaas
Tymensz te nacht op'ebroken en zijn met al den bult gaan strijken."
"'t Is de bende van Zwarten Piet," zeide een derde.
"Ei wat!" bromde Andries tusschen de tanden, en terstond weer
voortzingende:
"Margriet! maar ziet,
Besjen is te kwaad,
Als men eventjes bij jou staat,
Maar ziet, besjen is te kwaad.
Als men maar eens met jou praat."
"Jij, die van alle markten te huis bent en op zooveel zeeen gezwalkt
hebt," zeide de waard, Andries aanstootende! "jij hebt zeker Zwarten
Piet wel 'ekend ook?"
"Wat bruit mijn jou Zwarte Piet," zeide Andries, een scheel gezicht
zettende: "och! 't is allemaal lanterluien, wat dat volk vertelt. Een
goeien vetten koopvaarder van zijn overtolligen ballast te ontlasten,
dat was werk voor Zwarten Piet: denk jij, dat een echte zeebonk as hij
zich zou ophouen met een oud wijf op den grooten weg te onttakelen?"
"Wie weet?" zeide de waard: "tot een tijdverdrijfje ondershands."
"Gekheid!" zeide Andries: en hij begon opnieuw zi
|