ls de hand uit, om mij
te dwingen mijn plaats te verlaten en met hem aan 't snijen te gaan. Ik
moet bekennen, dat ik mijn toestand hoogst onaangenaam begon te vinden;
want ik zag niets aardigs in het denkbeeld van zonder neus bij mijn
ouders te keeren: en waar ik de blikken heen wendde, ik bespeurde bij de
boeren geen zucht om zich met den twist te bemoeien: zij waren daartoe
of te lui, of te nieuwsgierig hoe het af zoude loopen, en bleven met een
fatale koelbloedigheid hun pijpjes rooken en hun drank opslorpen.
Er kwam echter hulp van een anderen kant. Simon de Jood had zich, bij de
eerste woorden van Andries, met een angstig gelaat naar een der hoeken
van het voorhuis teruggetrokken en was, toen de twist hooger begon te
loopen, langs den muur naar de toonbank geschoven, waar hij aan Mientje,
die, ofschoon aan dergelijke tooneelen waarschijnlijk gewoon, eenigszins
onthutst keek, eenige woorden in 't oor had gefluisterd. Het meisje was
hierop terstond haar vader te gemoet geloopen, die juist uit den kelder
kwam met eenige versch getapte kruiken. Hoewel deze zich anders
waarschijnlijk zelden over een dergelijke rusie bekommerde, waar hij wel
wist dat meestal een goed gelag op volgde, scheen hij toch eenigszins
versteld over de geheimzinnige mededeeling, welke zij hem deed.
"Hoe zegje?..." vroeg hij halfluid: "de zoon van...."
Het antwoord van Mientje werd op zulk een flaauwen toon gegeven, dat ik
alleen de woorden: "Hoofdschout, Amsterdam" verstaan kon, waaruit ik
opmaakte, dat Simon haar verhaald had wie ik was.
"En zeit die Smous dat?" vroeg de waard weder: "die koopman daar de zoon
van...." en hij zag Simon aan, die, bevend bij den haard gedoken, met
een herhaalden hoofdknik de waarheid van het gezegde bevestigde.
"Dat vereischt overleg," zeide de waard, zich den kop krabbende, en de
kruiken aan Mientje overhandigende; "die Sinjeurs in Amsterdam hebben
armen, die ver reiken, en zij zouden het mij inpeperen, zoo ik een van
hun broedsel in den pekel liet steken. Hei wat, vrind Andries!" riep hij
op eens, zijne breede hand op den schouder des twistzoekers leggende, op
het oogenblik, dat deze, na mij verlaten te hebben om even aan een
buurman te vertellen waar hij mij raken zoude, zich opnieuw in postuur
stelde om mij aan 't lijf te komen.
"Wel! wat wouje?" vroeg Andries, zich onwillig omkeerende.
"Wat ik wou? herhaalde de waard, zijn zwaarlijvige gedaante tusschen ons
beiden instellende: "ik wou, dat je dut
|