_Uwen_
HENDRIK EDELING.
DRIE EN NEGENTIGSTE BRIEF.--Jacob Brunier komt door H. Edeling op den
goeden weg en bericht dat aan zijn zuster Aletta.
VIER EN NEGENTIGSTE BRIEF.--Cornelia Hartog aan Wilhelmina van
Kwastama: zij is tot de ontdekking gekomen dat Edeling niet om haar
maar om Sara komt. _O, ze haat_ Sara! _ze verfoeit_ Edeling.
VIJF EN NEGENTIGSTE BRIEF.--Cornelia Slimpslamp aan Zuzanna Hofland:
die Stijntje deugt niet; _dat mensch is zelfs goed voor roomschen_!
Foei! En wat Saartje betreft: _doe een valschen eed_, dat haar moeder
je het geld beloofd heeft tot aan Sara's huwelijk. Wil je dat niet,
loop dan rond!
ZES EN NEGENTIGSTE BRIEF.--Wed. Spilgoed aan Hendrik Edeling: zij
wantrouwt R., maar heeft geen bewijzen; hij deed fatsoenlijk.
--Onverschillig is Edeling Sara niet, _want zij herleest zijn
brieven_! Vindt zich zelf voor zoo'n waardig man ongeschikt; dat is
de zaak.
ZEVEN EN NEGENTIGSTE BRIEF.--Smit is heel ernstig verliefd op Anna
Willis; hij vlast op een beroep naar een dorp bij Amsterdam, en droomt
zich veel zaligheid.
ACHT EN NEGENTIGSTE BRIEF.--Anna Willis aan Sara: zij verheft haar.
Haar _Smit_ prijst Saar ook, eveneens wed. Spilgoed, die als Sara's
moeder is. _Edeling_ is een beste jongen. Zij wenscht hem Sara toe.
Anna bemint haar Smit zeer en hoopt Sara's trouwe vriendin te blijven.
NEGEN EN NEGENTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN MEJUFFROUW ANNA WILLIS.
_Waarde Naatje!_
Hebt gy waarlyk uw woord gegeven? Dan patientie! Anders, binnen een
jaar aanvaarde _ik_ de waardigheid van _Zuster Collega_. Uw Smit! wel,
ik ben maar weinig minder verlieft op hem, dan op mynen Voogd zelf; en
zo is ook myne Minerva. Wel, Willis, 't is waarlyk al te veel voor u.
"Hou er u maar nederigjes onder;" zou tante zeggen. Nu in ernst:
geluk, duizend maal geluk met deezen lieven, deezen achtingwaardigen
man. Zo gy nu ooit weer donker kykt, zal ik u waarlyk moeten kloppen.
Myn Cootje is nu in staat, om tamelyk gezont te redeneren over
dagelyksche voorvallen; en ik merk, dat, als hy met een ander praat
dan met my, hy zeker nog al verdient, dat men hem antwoordt. Juffrouw
Buigzaam heeft veel met den aanstaanden Eerwaardigen gesproken. Ik was
geheel gehoor, en myne Dochter insgelyks.
't Spyt my, dat Letje nog niet t'huis is: dat zou net haar smaak
geweest zyn. Luister eens, Naatje; hoewel ik
|