ent te komen maken. Kent gy Hein
Edeling? Maar waar zou zulk een Jakhals, als gy, zo een styven Jorden
als hy (die echter een eerlyk man is, hoor ik,) toch ooit gezien
hebben? Hy schynt een vriend der Weduwe te zyn.... Zwyg, zeg ik u;
ik wil er niet van horen! Laat hy 't hart hebben! Maar geen nood, al
stondt Belzebub zelf naar haar Huwlyk, die duizend-kunstenaar zou my
haar niet ontnemen. Ik heb moed, Jan. En wat nu? Ik moet haar alleen
zien te krygen! Kan ik echter voor nog eene teleurstelling my
beveiligen? _Fortuin helpt den stouten_. Daar zyn weer tien ducaten,
Rekel. Kom morgen ogtend hier, zo rasch als gy deezen gelezen hebt,
en breng hem met u, of ik laat u aan u zelf over.
R.
TWEE EN NEGENTIGSTE BRIEF.
DE HEER HENDRIK EDELING AAN MEJUFFROUW SARA BURGERHART.
_Myne Waardste!_
Ik ben tweemaal vergeefsch aan uw huis geweest. Eens waart gy met den
Heer R. naar de Comedie, en nu zeide Frits, hadt hy u en de waardige
Vrouw naar de Fransche Kerk gebragt. Hoe smart my deeze te leurstelling.
Ik moet, voor ettelyke dagen, om zaken van veel aangelegenheid van huis;
en hoe vurig verlangde ik, om in persoon afscheid te nemen van u, die
ik teder en met de grootste achting bemin; van u, die my eene my dus
lange onbekende neiging hebt ingeboezemt! Ik moet vertrekken, de paarden
worden reeds gezadelt. o Mogt ik durven hopen op de gunst van haar, die
my dierbaarder is dan myn leven! Indien ik niet voorzag, dat wy beide
gelukkig zouden zyn, ik zou u niet lastig vallen met myne bezoeken.
Maar, helaas! ik vrees, dat ik de man uwer verkiezing niet ben!--niet
worden kan: evenwel gy vereert my met uwe achting; gy noemt my uw
vriend. Hemel!
Wie u ook van zyne liefde moge verzekeren, en welk een brillant lot
men u moge aanbieden, uw Edeling bemint u meer, dan iemand u kan
beminnen. Ik ken uwe waarde, uw bevallig beeld zweeft my altoos voor
den geest. Wat zal myn leven, wat zullen myne goederen zyn, zonder u,
o myne zielsbeminde? Ik zal hopen! Uw hart is immers nog vry? Zult gy
my niet verachten, als ik u zeg, dat ik den Heer R. niet meer dulden
kan? Maar eene liefde, als de myne, is zo teder als oprecht; en hoe
kan ik het denkbeeld dragen, dat hy uwe hand vat! Maar gy kent de
liefde niet.... Ik zal des niet langer _non sense_ schryven. Groet
de uitmuntende Vrouw, en geloof, dat ik met de grootste achting en
hartroerentste genegenheid ben
|