an goedhartigheid heeft.
Ik verstond dit, en zweeg; een schampere lach van Hartog zelf kon my
niet aan 't praten krygen. Lotje, zei ik, wanneer gaat gy eens by uw
Oom en Tante?--o Als gy maar wilt, al was 't morgen.--Bestig, zei ik,
als 't goed weer is, zullen wy er eens heen kuijeren. Zy was zeer
blyde met deeze presentatie, 't Was redelyk laat. Juffrouw Buigzaam
schelde, om 't licht op de slaapkamers optesteken, stondt op; ik neeg
zeer beleeft, en kreeg een--_nagt, lieve Juffrouw_. Lotje rammelde my
nog een hope voor; en ik hield my of ik sliep, om haar te doen zwygen.
Ei! dagt ik, die verwenschte Jongens! zie daar, zy zyn het, die ons 't
leven onaangenaam maken; Edeling zo wel als de rest. Vaarwel, myne
Beste.
Ik ben uwe Vriendin,
SARA BURGERHART.
P.S. Ik ben deezen namiddag by Oom Dirk geweest. Tante is eene lieve
Vrouw; Oom? Ja, ik kan 't u niet beduijen: Een dot garen, die allemaal
in de war zit. o Welke mannen, Letje! en moeten wy ook trouwen? dat
ziet er gek voor ons uit.
Noten:
[1] Jongens.
[2] wel.
HONDERD-VIERDE BRIEF.--Wed. Spilgoed aan Hendrik Edeling; houd maar
moed; ze heeft uw vader gezien, _bevalt haar niet_, maar ze zal u zelf
schrijven.
HONDERD-VIJFDE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN DEN HEER HENDRIK EDELING.
_Wel-edel Heer!_
Myne achting voor u moet wel zeer ongegront zyn, indien ik ooit reden
heb my te beklagen over het schryven deezes Briefs. Dit stel ik onder
het onmooglyke; ik zal des, in dit opzicht, aan uw verzoek voldoen.
Zie my voor zo eene Beuzelaarster niet aan, dat ik my niet zoude
vereert achten met de gevoelens, die gy voor my betuigt. Waarlyk, myn
Heer Edeling, ik zie zeer wel, dat gy verdient met onderscheiding
behandelt te worden. Indien gy niets meerder begeerde dan myne
vriendschap, zeer weinig zoudt gy meer te wenschen hebben! Doch ik
zoude u onedelmoedig behandelen, indien ik u reden gaf om te denken,
dat ik in u iets anders dan eenen Vriend beminde. Het zal my, in dat
karakter, hoogst aangenaam zyn u weerom te zien; want ik ben met
byzondere hoogachting,
Uwe Dienares,
SARA BURGERHART.
HONDERD-ZESDE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN DEN HEER ABRAHAM BLANKAART.
_Myn Heer, zeer geachte en beminde Voogd!_
Myn pligt eischt, dat
|