d petje en vierkant afgesneden buisje. Ik wenk en wijs op mijn
camera. De kleine wil den ouden heer wegtrekken van dat gevaar, dat
mijn instrument opraper van beelden wezen kon; maar de oude staat
stil en neemt een nobele houding aan als een groot heer, die wel
graag bewonderd wordt.
Een hevige regenbui valt plotseling neer op markt en straten en
huizen met puntdaken; een uur lang klettert het en ruischt en spat
en drijft de kalme boeren in de herbergen; dan schijnt de zon weer,
en er worden toebereidselen gemaakt voor de thuisreis.
De groote wagens in den vorm van schuiten, overdekt met witte huiven,
komen van alle kanten te voorschijn en staan in rijen geschaard. De
meisjes, blij dat ze eens uit zijn; de huisvrouwen, tevreden over
haar inkoopen en haar gezellig gebabbel; de boeren, voldaan over hun
marktwandeling en verzadigd van bier en jenever, allen stijgen in.
_Tott werziens! ... Goedag!_
De paarden schudden met de ooren, tillen de slappe beenen op en
vertrekken, trip, trep, trip, trep, langzaam door de nauwe straten die
goed geplaveid zijn, met zoo min mogelijk gedruisch, naar de stallen.
De stad, die een oogenblik druk en woelig is geweest, herneemt haar
gewone, slaperige kalmte. De zon daalt lager. De grachten schitteren
in veelkleurig licht. In de vallende schemering gaan booten voorbij,
stil met opgezette zeilen en een licht geklots van het water. De
donkere molens maken ter begeleiding van den zonsondergang stomme
teekens, voorbijgaand als de minuten. Achter de neergelaten gordijnen
der huizen verschijnen bleeke lichtschijnsels. Stilte, stilte,
stilte.... Middelburg, hoofdstad van Zeeland op het eiland Walcheren,
verdwijnt in den nacht ...
Zoutelande, een dorp verloren achter de duinen, dichtbij de zee. Een
groote molen wijst de plaats aan. De avond valt. Langs de steenachtige
wegen, met slooten er naast, huilt de wind, kondigt den naderenden
vloed aan. Aan den voet der hooge bergen van zand een hoofdstraat,
schoon als de vestibule van een hotel, met een bruin plaveisel en
lichte, geschilderde en gewasschen huizen. Een enkele herberg, waar
ik tegen de deur stoot. Rondom het biljard vier of vijf mannen met
korte broeken, die rustig spelen. De waard, een kleine grijsaard met
een rond, verheugd gezicht; de waardin, een groote veertigjarige met
verstandige oogen. Zij gaat voor mij staan met de handen op de heupen
en begint in 't Hollandsch een lang gesprek. Ik glimlach en maak een
beweging van spijt
|