lmte en geniet genoegelijk de
rust der stille uren.
Dit schetsje symboliseert hem: Op een achtergrond van vastgemeerde
booten en een golvende deining, waar de wolken zich in spiegelen,
laat Frans, liggend op den achtersteven van zijn boot, zich zachtjes
wiegelen als een kindje, wachtend, tot men hem manden brengt, om
de zilverkleurige visch in te bergen, die schittert in het ruim van
zijn schuit.... Met de handen in zijn zakken, de pijp in den mond,
rust hij daar uitstekend, en men weet niet vooruit, wanneer die zoete
kalmte een eind zal nemen.
Enkele zeelui echter--maar er zijn niet vele zoo--zijn wat actiever,
laten groenten en andere levensmiddelen uit de naburige stad komen
en schuiven kalmpjes hun handkarren voort, die er mee beladen zijn,
en waarmee ze bij de huizen venten.
Kinderen loopen in troepjes rond, met veel drukte van klompengeklots,
maar zonder roepen of schreeuwen, net als in Zeeland. De kleine
meisjes dragen het kanten mutsje van den eigenaardigen om het hoofd
sluitenden vorm, de jongetjes dragen, evenals hun vaders, een wijde
broek, kort buis en bonten muts.
Het is wezenlijk een genot voor de oogen. Als zij in een lange rij
dansen over de planken van de pier of vroolijk huppelen met de ronde,
tevreden gezichtjes, moet men op mijn woord wel belang in hen stellen,
en men krijgt grooten lust ze mee te nemen, die aapjes van Volendam, om
ze in zijn vaderland eens te laten zien als zeldzaamheden van waarde.
Er zijn verrukkelijke paartjes, precies gelijkend op personnages van
oude schilderijen, die ons doen glimlachen, omdat er zooveel goed
humeur en vroolijkheid van hen afstralen, zooveel gezondheid ook
en gemoedsrust.
De vrouwen zijn zeer druk in beweging in Volendam, drukker dan op
andere plaatsen. Zij leven veel minder binnenshuis opgesloten en
doen meer mee aan wat buitenshuis geschiedt. Sommigen wasschen het
huishoudwaschgoed in zeewater aan den rand der op een rij liggende
booten, anderen hangen de stukken uitgespreid op aan lijnen, die
daarvoor tusschen palen zijn gespannen, terwijl de wind om haar
henen blaast.
Onze fransche visschersvrouwen babbelen, met het breiwerk in de hand,
uren aaneen; maar deze vrouwen zijn alleen uit noodzaak buiten. Waar
zouden ze ook gaan praten? Aan alle kanten is slechts water, in
slooten en plassen en vaarten. Buiten de pier en de beide wegen van
Edam en Monnikendam, is alles water of moeras.
De eenden, die bij duizenden tusschen houten hekwerk gehou
|