weinig en men
moest, om dijken en huizen te bouwen, zijn toevlucht nemen tot
pijnboomen uit Noorwegen en tot duitsche boomen, langs den Rijn
aangevoerd.
Men kon er niet aan denken, dat hout te gebruiken als brandstof; dat
zou te schadelijk zijn geweest. Daarom ging men het veen gebruiken,
na er turf van te hebben gemaakt.
Veen is een soort van zachte, zwartachtige aarde, die men aantreft
onder lagen leem of zand, 't zij bij den aanleg van kanalen, 't zij
bij het bouwen der huizen. Op enkele plaatsen blijkt de aanwezigheid
van veen door den onvasten toestand van den grond. De veerkrachtige
bodem, opgezwollen en verzadigd van water, buigt door onder den voet
en herstelt zich dadelijk weer. Dan zeggen de menschen: "Hier zit
veen in den grond."
De opgraving van het veen is een kunst, die al sinds overoude tijden
bekend is. Plinius en Tacitus gewagen ervan, de eene met een zucht,
omdat een volk genoodzaakt is zijn eigen land te verbranden, de tweede
met bewondering voor zooveel snuggerheid.
De veengraverij verschaft werk aan duizenden individuen. Het is
een brandstof van niet heel veel beteekenis, donker en lastig in 't
gebruik; daarbij verkoolt ze meer, dan dat ze vlamt en brengt zwaren
rook voort.
Veen wordt zoo wat overal in Holland aangetroffen. Men behoeft maar
een weinig te graven om het te ontdekken.
Als de eigenaar van een stuk grond besloten heeft, zijn akker tot een
veld van exploitatie te maken, laat hij parallelle insnijdingen maken
om de aarde te ontlasten van het water, waarmee zij gedrenkt is. Die
slooten, die eerst ondiep zijn, worden dieper en dieper gemaakt,
tot het water er uit is.
Er zijn zes a acht jaren noodig om het land droog te leggen en het
water met slooten en sluizen te leiden naar het toekomstige kanaal.
Daarna gaat men het veen te lijf met daarvoor bestemde schoppen,
snijdt het in brokken, die men als steenen laat drogen en die op
elkaar gestapeld worden en gedroogd in den wind.
Niet zelden vindt men in de veenlagen, diep in den grond, boomen,
die goed geconserveerd zijn, overblijfselen van oude bosschen, door
overstroomingen of hooge vloeden verwoest. Ze worden gebruikt voor
wat ze waard zijn, meestal als brandstof, soms ook voor fundeeringen.
De lagen aarde, die den veengrond bedekten, worden op het land
teruggebracht, vlak uitgespreid en leveren den bebouwbaren grond,
waarop aardappelen en koren zullen worden verbouwd.
Zoo gaat het bij de hooge venen. In de lage vene
|