erdrachten, de menschen en de huizen zijn alle geschikt om
een kunstenaarsoog, dat het schilderachtige liefheeft, te boeien.
De huizen, die door elkander gebouwd zijn langs de pier, omgeven
meertjes en binnenzeeen, kanalen, plassen en slooten, waar ze hun
steunpilaren in drijven. Door het vettige water, zwaar en vuil van
afval en allerlei ander ontuig, duikelen luidruchtige, onbeschaamde,
vraatzuchtige eenden; zij proesten en snuiven, zonder zich te storen
aan de schuiten en en bootjes, waarmee de kooplieden de nabijzijnde
dorpen bezoeken.
In de verte is de grijze, vlakke, nevelige horizon versierd met
molens, die hun vluggewiekte kruisen zwaaien, en met zilveren linten
van kanalen.
Op waschdagen wapperen linnengoed en veelkleurige bovenkleeren overal
in den wind; de huizen zijn er mee gedrapeerd, reeksen palen behangt
men er mee, en alles bolt en klatert, alsof het vlaggen waren.
Volendam is eerst echt Volendam bij stormachtige lucht en op
waschdag. Ieder is buiten. In tegenstelling met gewone steden, waar
men alleen bij noodzaak uitgaat, wordt er hier met pleizier gewandeld,
zooals in alle visschersplaatsen. Er wordt namelijk door de mannen
tusschen twee vischperioden het gemakkelijke, kalme leven geleid van
een solied rentenier. Ze zitten te praten of loopen op klompen rond,
slap en lui, tot de klok van den afslag hen roept en, als het ware,
verzamelen blaast.
In zijn buitensporig wijde broek, zijn buis en das en bontmuts,
heeft de visscher uit Volendam iets aparts, dat niet te beschrijven
is. Hij heeft iets van een Rus, een Laplander en een Mongool, maar
toont zich Hollander door de duizenderlei kleine eigenaardigheden
van zijn houding en bewegingen en woorden.
Buiten de tijden, waarop hij op de Zuiderzee zwalkt, met zijn netten
werkend in de nog al kalme golven, is er weinig verscheidenheid in
zijn werk. Zijn langzaamheid is een gewoonte. Hij flaneert altijd;
dat zegt alles. Hij heeft niet, als menschen uit andere deelen van
het land, kleine zorgen voor zijn tuintje, voor den oogst of voor
zijn industrie, en de vrouwen kunnen het huiswerk best af.
Hij flaneert dus maar, of maakt zonder haast zijn aas voor 't visschen
in orde en zijn netten; hij hurkt in de zon neer met zijn vrienden,
om welbehagelijk te rooken, of zit met zijn massieve zwaarte op de
steenen pieren en zware houten beschoeiingen, die over de zee zijn
uitgebouwd door zijn gestorven voorvaderen.
Toch is hij bezig, maar in volslagen ka
|