gelegenheden. Zij
leven van vischvangst en brengen het overige van den tijd door
met onbeduidende werkjes, die alleen voor henzelven van belang
zijn. Ze hebben in 't geheel geen handel; aardappels, groenten,
kruidenierswaren, turf, drank, alles wordt hun uit Monnikendam gebracht
of uit Hoorn of Amsterdam.
De bewoners van Marken trouwen altijd onder elkander. Er wordt verteld,
dat ze vroeger bij gebrek aan vrouwen eens hun booten bewapenden en
een razzia hielden, om vrouwen uit Edam te halen, maar die geschiedenis
is niet te bewijzen.
Gewoonlijk trouwt men tusschen het vier-en-twintigste en het
acht-en-twintigste jaar, en er wordt gelet op overeenkomst in leeftijd
en neiging.
Over 't algemeen zijn de meisjes lomp en ruw; maar er zijn wel
aankomende deerntjes, die iets expressiefs hebben en door hun half
wilde gratie de leelijkheid der anderen doen vergeten. Timide zijn
ze niet en lachen doen ze graag.
Op mijn wandelingen kwamen ze in hun bonte kleeding dikwijls om
mij heen staan, ze drongen mij tegen een muur en hielden mij met
uitgestrekte armen tegen, of stelden mij, terwijl haar krullen tegen
mij aanwoeien, allerlei vragen, die ik niet verstond, maar die zeker
grappig waren, want ze lieten haar tanden zien en lachten vroolijk. Ik
gaf in het Engelsch antwoord of in 't Duitsch en 't Arabisch en kneep
haar in de armen. Toen ik even de kin van een meisje in de hand had
genomen, begonnen twee anderen verbaasd te gillen en riepen een paar
huismoeders te hulp. Toen omhelsde ik het kind bij verrassing. Nooit
heb ik zulk een gekrijsch gehoord. Zij stonden om mij heen, zwaaiden
met de bloote armen, de lange lokken in den wind, de japonnen wijd
uitslaande, den hemel tot getuige roepend bij mijn onbeschaamdheid. De
omhelsde vooral zette woedende oogen op; deze brutaliteit riep om een
voorbeeldige straf voor den misdadiger, een bliksemslag bij voorbeeld
of een verzinking in den grond.
Daarom klom ik op een vat en sprak ze aldus aan:
"Vrouwen van Marken," riep ik, "ik ben hier gekomen, om uwe
gastvrijheid in te roepen. Mijn hoedanigheid van vreemdeling geeft
mij dus het recht, te proeven van uwe vruchten, ook van de perziken
uwer wangen.... Ik verzoek stilte en beloof, u presentjes te zullen
geven ... boem, boem, boem!"
"Boem, boem!" herhaalden de geestdriftige jonge meisjes, zonder dat
ze een woord verstaan hadden.
Daar zij mij nog altijd tegenhielden, begreep ik wel, dat ze tolgeld
wenschten te ontvangen; maar
|