dste der matrozen had de boom in de hand genomen en stond
te duwen, kijkend naar de stad, die achteruit week in het rossige
schijnsel.
Er hing een nevel over 't water, voorbode van de vallende schemering;
het klokkenspel in den toren gaf in heldere klanken den tijd aan;
daartusschen hoorde ik 't geklots der golven, door ons scheepje
uiteen gedreven, en dit oogenblik had iets geheimzinnig ernstigs,
alsof wij naar een onbekend land gingen.
Langzamerhand hadden wij niet anders om ons heen dan water en
nevels. Een der jongens floot een wijsje. De touwen van den mast
knarsten onder den druk van den koelen wind; toen doken schaduwen op,
eerst onduidelijk, toen helderder. Het waren puntdaken van huizen en
masten, uit zee oprijzend; zonder duinen of rotsen lag Marken daar,
als een zeer groot vlot op het water, half ondergedoken.
De boot stopte aan de kade en werd vastgelegd. Ik sprong aan land. Er
waren daar twee of drie mannen, gekleed als mijn varensgasten, en
jonge meisjes met lange losse haartressen leunden tegen een brug. Een
groote stilte heerschte er in het haventje, dat daar lag te midden der
bewegelijke zee. Ik moet er wel een zonderlingen indruk hebben gemaakt,
zoo weinig was ik in harmonie met die houten huizen, op palen gebouwd,
en die zonderlinge menschen.
De meisjes keken mij aan. In de avondschemering hadden haar oogen
met de lange wimpers tusschen de hangende krullen langs hun hoofd
diepten als van den oceaan, en toen zij ernstig het hoofd bogen bij
mijn voorbijgaan, kon ik denken, dat ik zeegodinnen voor mij had,
jonkvrouwen, zoo dikwijls door dichters bezongen. Ik haastte mij,
mijn weinige bagage te deponeeren in het eenige logement, en ik
stapte de straatjes binnen, met steenen geplaveid, die naar de zeven
buurtschappen voeren, kunstmatige hoogten van leem en veen, waar de
huizen der bewoners staan.
De zee had, zooals dikwijls gebeurt, den vorigen dag de magere
weiden overstroomd, die om de terpen tusschen de lage dijken lagen,
zoodat ik aan beide zijden door water was omringd, en de huizen
in den echten zin des woords uit het water opstaken zonder eenigen
horizon van land. Hoog gras groeide op sommige plaatsen en herbergde
kakelende eenden, terwijl de halmen ritselden in den wind en de
intense somberheid verhoogden van dat waterland.
Zoo liep ik een uurtje rond, tot het volkomen donker was, en nam
die duizenderlei gevoelens in mij op, die het onmogelijk is om weer
te geven, gevormd door 't onve
|