n op den weg van
Monnikendam, een rood huis in een kring van kortdikke boomen; het
lint van den weg ligt vol plassen, heldere vlekken, waarin het blauw
van den hemel zich weerspiegelt. Andere huizen staan verderop; twee
molens draaien heftig met stooten, houden een seconde op, beginnen
weer, draaien, houden stil en draaien weer, de groote stilte brekend
met hun gevleugeld rhythme.
O, die molens!... Hun aantal brengt een mensch van de wijs. Nooit
zou men kunnen gelooven, dat er zooveel zijn. Ze dienen voor alles,
voor het uitpersen van olierijke zaden, het braken van vlas, het
zagen van hout, het pompen van water. Het minste zuchtje wind, dat
over het land strijkt, moet voor de industrie zijn dienst bewijzen,
wordt even vastgehouden om de duizend wieken te helpen draaien,
die hun bewegelijke kruisen teekenen op de grijze lucht.
Groote en kleine, ronde en vierkante, er zijn er van allerlei soort
en vorm en afmeting, van 't kleinste watermolentje, dat wanhopig en
woedend draait, tot den indrukwekkenden toren van den tolhuismolen,
begroeid met zachtgroen mos.
Die molens hebben reden van bestaan. De dijken en de sluizen, die tegen
het buitenwater zijn gemaakt, tegen de zee en de rivieren, zouden
alleen niet voldoende zijn geweest, om Holland bewoonbaar te maken,
zoo het land niet de kunst verstaan had, zich van het binnenwater
te ontdoen, dat aangevoerd wordt door de regens, de hooge vloeden,
de bronnen en de afgraving van het veen. Bij gebrek aan machines,
ging men bij den wind om hulp, en men bevond er zich wel bij.
In 1850 berekende men, dat 30.000 H.A. lands, met inbegrip van het
beroemde Haarlemmermeer, zoo van den Oceaan teruggewonnen en voor
den landbouw beschikbaar gesteld waren.
De groote moeilijkheid bestond in de handhaving van het evenwicht
tusschen de bijzondere belangen van die polders en de algemeene
belangen van het afwateringssysteem, waaraan het land zijn bestaan
te danken heeft. De verdeeling van de watermassa's moet met oordeel
geschieden, of er kunnen de grootste rampen uit voortvloeien. Maar men
voorzag erin door het in 't leven roepen van scholen voor ingenieurs,
waar het kleine leger werd gevormd, dat in opdracht heeft, het
grondgebied te verdedigen tegen den eeuwenouden vijand. Als het
al niet zoo moeilijk is, een sluis te bouwen, een dijk te dichten,
een moeras droog te leggen, er is veel wetenschap en veel oplettende
waarneming noodig, om op de goede wijze de watermassa's af te voeren
e
|