e waard, een groote, magere man met een profiel voor een medaille,
ontving mij vriendelijk. Hij waarschuwde zijn vrouw. Deze was niet bij
machte mij te begrijpen en riep haar dochters. Vijf jonge, frissche
deerntjes, lachend en rose en mooi, kwamen te voorschijn en stonden
met haar bloote armen en haar gevleugelde mutsen om mij heen. Ik
nam een blad papier en teekende een koe, toen een brood, een karn en
andere ingredienten, die als symbolen konden dienen van voedsel, dat
ik wenschte te verorberen. Zij vouwden de handen, lachten zeer luid
en spraken allen tegelijk onder druk bewegen van haar kleine handen,
om mij een massa geheimen te onthullen.
Ik haalde mijn woordenboek voor den dag. Dat wekte sensatie.
"Lief boerin ... aardige meisjes..."
Zij dansten van pret. De moeder liet ze op een rij staan, telde ze
met den voorvinger en klopte zichzelve op de borst.
"Ik heb ze het leven gegeven."
"Mijn compliment... Bekoorlijk... Ik heb zoo'n honger!"
Nu haastten zij zich. Een bracht melk, een ander roastbeef, een
derde brood, een vierde kaas. De vijfde, die heel mooi was, een Martha
gelijk, bleef stil bij mij en hielp mij den weg vinden in het labyrinth
van mijn zinnetjes, die zulk duister Nederlandsch bleken te zijn.
Als een pacha ging ik aan de tafel zitten, bediend door de bekoorlijke
schoonen, wier rustige gratie en frischheid mij kalm stemden. Ik
verscheurde het taaie vleesch met mijn tanden en verslond met mijn
oogen de aardige tronies. Inderdaad ben ik nooit het voorwerp geweest
van zooveel attenties, zelfs niet in mijn vaderland, waar de jonge
meisjes toch heel lief zijn.
Toen ik verzadigd was, stak ik een sigaret aan en beloofde den jongen
dames waar te zeggen. Het was vermakelijk. Zij kwamen dicht bij mij
staan, terwijl ik met gefronste wenkbrauwen als een wijze sybille de
lijnen van haar handjes bestudeerde.
Daarop wilde ik weten, hoe oud ze waren. De handjes gingen omhoog en
als kleine kinderen, die op de vingertjes optellen, rekenden zij de
lentes na, die ze achter zich hadden.
Ik vroeg ze, mij een hollandsch liedje voor te zingen. Ze vatten
elkander om het middel, traden terug tot achter in de kamer en liepen
naar mij toe onder het zingen van een airtje, tra la la.... Toen
bukten ze allen en lachten, dat ze schaterden, om daarna haastig weg
te loopen. De vader, die tusschen zijn glazen en blaadjes kalm zijn
pijpje zat te rooken, lachte mee.
"Waar zijn zij heen?" vroeg ik in armzalig Duitsc
|