haar maakt.
De oudste, een mooie blondine, komt binnen en wenkt mij, haar te
volgen. Zij brengt mij naar een zaal en wijst naar de tafel, waar
vijf porseleinen dekschalen op staan met melk en thee en boter.
Ik licht bevend die bedriegelijke deksels op en word bijna flauw
van de geparfumeerde geuren, die opstijgen van de voor mij bereide
gerechten. Maar ik moet dapper zijn, want elk oogenblik gaat de deur
half open, en een der vijf gezichtjes komt eens kijken naar wat ik
doe. Ik voel mij door blikken omringd.... Ze kijken stellig door
het sleutelgat, door het venster en glinsteren, om mij te dwingen,
die dingen daar in te slikken. Ik tracht mij te onderwerpen; maar ik
stik bijna en bepaal er mij toe den biefstuk te eten, het gekookte
vleesch en 't brood, die alle redelijk smaken.
De avond gaat om met langzamen tred. Een jonge onderwijzer, die
brokjes kent van Fransch, Engelsch en Duitsch, heeft met mij gepraat
over zijn toekomstplannen, zijn vrije gedachte en zijn familie. Om
elf uur gaan de klanten opstaan en vertrekken. Alleen een kleine,
ronde, oude man, wiens ambitie bij 't biljarten ik had opgemerkt,
bleef zitten en snorkte kalm.
De herbergier schudt hem heen en weer; verloren moeite. Men schreeuwt
hem iets in 't oor; hij beweegt niet. Men zet hem overeind; hij slaat
zijn zware oogleden op en is op 't punt te vallen. Hij wordt naar de
deur geloodst; maar hij doet drie schreden, om dan op den vloer te
vallen als een lijk. Zijn witte schedel met enkele gele lokken dreunt
dof op den grond, en hij blijft liggen, weer in slaap vallend....
De vijf boerinnetjes zijn doodverschrikt en vouwen de handen. De vader,
die het lastig vindt om de politie, gooit water in het bleeke gezicht
van den dronken man, terwijl de moeder mij geschiedenissen vertelt,
die zeker wel interessant zijn, maar waarvan ik geen woord begrijp.
Daarom neemt de waard een heldhaftig besluit; hij vat de beenen
van den oude, wijst mij het hoofd, en samen hijschen we hem op het
biljard, waar hij lekker blijft doorslapen, als lag hij in een veeren
bed. Buiten valt de regen met zacht geluid. Daar wordt kort op de deur
geklopt. Een stem vraagt iets. Er wordt open gedaan. Een jonge boer
met het ronde hoedje en het vest met metalen knoopen, komt binnen. Het
oudste meisje keert zich blozend om. Hij kijkt naar zijn oom, want
hij is, schijnt het, een neef, die zoo twee van de drie avonden den
dronken man komt halen. Hij schudt meewarig het hoofd, neemt he
|