epla!" riep ik; "dans eens voor mij!"
De een hief een liedje aan, en daar begonnen ze te dansen, blauw en
rose geteekend tegen den grijzen hemel voor dien blauwgroenen horizon,
een en al frischheid in den koelen morgen.
Na vijf minuten werkens, gingen de kleinen om mij heen staan, en ik
legde in de roode kinderhandjes de verwachte geldstukken. Toen vlogen
ze weg als kwikstaarten en herinnerden mij tevens, dat het tijd was
voor het lunch.
Op het duin kwam de waardin uit de herberg mij zoeken. Met de handen
in de zij begon ze een lang gesprek en liet mij daarbij haar mond
en haar tanden, bijna haar maag zien. Ik ging met haar naar het
kleine kamertje met de blauwe, gebloemde borden aan den wand, waar
een hagelwit tafellaken een reeks van schaaltjes van wit porselein
droeg met deksels. Het zag er uitlokkend uit. De waard blies in alle
vriendelijkheid weer veel tabaksrook uit en bracht mij een glas bier.
Plechtig nam ik met de beste verwachtingen het deksel van het eerste
schaaltje, een taai stuk biefstuk dreef in de margarine.... Ik
ontdekte het tweede: roodbruine worteltjes.... Ik ontdekte het derde:
gekookte aardappels.... Ik deed het vierde open: gehakte kool, die
naar heliotroop rook....
De waardin lachte een goddelijk lachje, vol trots.
In verslagenheid proefde ik het vleesch en verslond het in stilte,
met ruime bijvoeging van bier, melk, eieren en boterhammen.... O,
hollandsche keuken! Wat hebt gij mij een last gegeven! Gij vindt
nergens uws gelijke, dunkt mij, of het moest zijn in de spaansche
pablas, de duitsche ham of de arabische koeskoes.
Toen ik een sigaar aanstak, om het leed over het treurig onthaal wat
te verzachten, trad er een der oude mannen binnen. Hij zag er nog
ouder uit dan alle ouden, die ik reeds had gezien. Hij ging dicht
bij het buffet zitten, liet zich een groot glas jenever geven en
ging tegenover den rustigen baas een dutje doen, afgebroken door een
paar zachte woorden. Ik had voor mijn oogen een doek van Teniers,
en ik genoot er ten volle van. Het in woorden weer te geven, is mij
onmogelijk. Geen woord zou de kalmte en rust kunnen schetsen van die
beide ouden, die al rookend hun glaasjes ledigden, en daar zaten in
hun houten leuningstoelen met rechte ruggen, alsof ze er nooit uit
zouden opstaan. Naast hen kookte de koperen ketel; door het groene
horretje voor 't venster vloeide de zon binnen met vaag schijnsel,
dat weerkaatst werd door de borden aan den muur, en de klok, met
be
|