, deed de pannen kletteren met krachtige
stooten; maar mij vastklampend aan de geruststellende gedachte,
dat hij eerst het dak moest kapot hebben, voor hij mij kon bereiken,
sloot ik de oogen en viel in slaap....
's Morgens stroomde een prachtige zonneschijn door het zolderraampje
en legde een stralenkrans om mijn hoofd. Ik haastte mij naar beneden
en naar buiten, waar ik tot mijn verbazing een abnormale drukte van
klompen hoorde.
Dat geluid van het hout op de steenen riep in mijn herinnering Bretagne
op en de kadans van de klompen op de bestrating der oude stadjes.
Maar dat is toch niet mogelijk, zei ik tot mijzelven, dat de jongens
van Guemene en de meisjes van Fouessant de zee zijn overgestoken in
den nacht, om mij deze aubade te brengen? Misschien ook zijn het de
geesten der gestorvenen uit mijn land, die mij willen verrassen en
mij beletten, mij te laten naturalizeeren als Hollander. Ze hadden
anders in dat opzicht niet heel veel te vreezen....
Beneden aan de ladder lachten de vrouwen mij toe; de baas, weer in
zijn stoel gezeten, stiet een groote rookwolk uit en rolde met zijn
blauwe oogen.... De weg was eenvoudig vol met kleine kinderen, die
voor schooltijd heen en weer drentelden.
Verrassend, die kinderen! In andere landen maken huns gelijken een
diabolisch lawaai, schreeuwen, stampen, loopen elkaar achterna, spelen
krijgertje, verstoppertje of springen touwtje.... Hier wandelen ze
maar. De jongens met de handen in de zakken, de pet op een oor, duwen
elkaar zoo'n beetje weg. De meisjes, als groote menschen gekleed,
met wijde rokjes en groote doeken, dansen in 't rond, elkander bij de
hand houdend, of loopen hard bij 't klepperen van de wijde klompjes,
terwijl ze met de dunne, bloote armpjes zwaaien.
Dit was een frisch, opwekkend gezicht. Een heldere Septemberzon, een
straat, zoo schoon en rein als 't schip van een kerk, roode, bruine of
witte huizen met roode daken, kleine meisjes, in het blauw gekleed,
in druk bewegen vol gratie; men kan er werkelijk spijt van hebben,
dat men niet met een penseelstreek al die kleuren op het doek kan
brengen, waaruit een tooneeltje van dezen aard bestaat.
De kinderen werden mij gewaar en vlogen weg als opgeschrikte vogeltjes,
toen ik de beweging maakte van hen te willen photografeeren. Ik liep
ze achterna. Zij lachten, liepen achter muren om, verborgen zich,
kwamen weer voor den dag, en ik kon mij al gauw verbeelden een wolf
te zijn, die schaapjes achtervolgde.
|