eren also voor stroom af; omtrent ten halver weeg aan de boot synde,
begonnen sy te tieren en te parlementen, het scheen aen alle teekenen
dat sy my om den hals wilde brengen. Ik dit siende, was soo benauwt dat
mij het hart in mijn lyf trilde en beefde van vreese, keerden my
derhalven tot God: bad hem om genade en dat hy my verstand wilde geven,
wat my best in die gelegenheid stond te doen: en het scheen of mij
inwendig geseid wierd, dat ik singen soude, hetwelk ik dede: hoewel ik
in sulke benauwheid was, en song dat het door de boomen en Bosschagie
klonk, want de Revier was aan beide syden met hooge boomen bewassen. En
als sy dit sagen, begonden te lagchen, gaepten dat men haer in de keel
sien kon, soo dat het leek dat sy meenden, dat ik geen swarigheid van
haer maekte; doch ik was heel anders in myn herte gesteld, als ik
vertrouw dat sy meenden; wy raekten te met soo verre voort dat ik de
boot sag leggen. Doe ging ik staen en wuifden ons volk toe: die my
siende dadelijk na my toe kwamen, by de kant de reivier langs, enz.
_Gedenkwaardige Beschryving van de Achtjarige en zeer Avontuurlyke
Reise van Willem IJsbrantsz. Bontekoe van Hoorn, gedaan na
Oost-Indien, pag 20_.
Sumatra dreef in vloeijend goud,
Dat van de hooge kamferboomen,
Die heerschers in een Indisch woud,
Op peperstruik en oobarhout,
Op beek en mos scheen neer te stroomen.
Schoon welkomstgroet en liefdebee
Den lichtvorst noodigden in zee,
Wier golven ruischten van verlangen,
Eer de oceaanbruid hem gedwee
In de open armen mogt ontvangen,
Riep hij een lang, een zoet vaarwel
U toe, o geurige Archipel!
En alles baadde zich in luister,
En alles dronk het vier der min
Van zon en zee wellustig in;
De tijger lekte in het scheem'rig duister
Van 't roode hol zijn bronstig lief,
Terwijl zich de olifant verhief,
Om, met van drift gewiekte voeten,
Zijn gemalinne in 't bosch te ontmoeten,
Dat louter liefdespelen zag
In 't uur des echts van nacht en dag.
Helaas! de mensch voedde and're driften:
Daar gleed, langs oevers, rijk omzoomd
Van laag gewas en hoog geboomt',
Welks schaduw 't vocht van kleur deed schiften
En 't vonk'lend goud in donker blaauw
Verkeerde, een ranke, ruwe praauw
Op breeden vloed vast sneller voort,
Den haat, welligt den dood aan boord!
Een drietal mannen mogt ze dra
|